Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het hof dat het in geschil zijnde bedrag van € 2250 niet is kwijtgescholden, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.

Wet inkomstenbelasting 2001 3.120

Datum: 03-04-2015 ECLI: ECLI:NL:HR:2015:809 Editie: 7 april Instantie: Hoge RaadNummer: 14/05071 Rubriek: Inkomstenbelasting Wetsartikelen:Wet inkomstenbelasting 2001, 3.120

Belanghebbende, de heer X, heeft vanaf 2002 een eigenwoningschuld bij zijn ouders. De verschuldigde rente betaalt X steeds maandelijks achteraf. In 2009 komt X echter in financiële problemen. De rente wordt vervolgens bijgeschreven op de hoofdsom. Eind 2009 krijgt X net als voorgaande jaren een schenking van € 5.000 van zijn ouders. Deze schenking wordt thans (deels) verrekend met de over 2009 verschuldigde rente. De inspecteur stelt dat sprake is van kwijtschelding van rente en weigert de aftrek van de bijgeschreven rente. In geschil is of dat terecht is. Volgens Rechtbank Gelderland is geen sprake van een schenking in formele zin en is de renteschuld dus tenietgegaan door kwijtschelding van de vordering door de ouders. De rente heeft niet op X gedrukt en is dus niet aftrekbaar. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt echter dat ondanks het ontbreken van een ‘kasrondje’ geen sprake is van een kwijtschelding van de verschuldigde rente. De achterstallige rente werd namelijk zorgvuldig geadministreerd. De schenking aan het einde van het jaar is door X gebruikt om zijn schuld aan te zuiveren. Onder die omstandigheden is geen sprake van kwijtschelding en is de rente aftrekbaar (zie HR 6 maart 1991, nr. 26.956, BNB 1991/146). Het maakt niet uit dat niet jaarlijks een notariële akte van schenking is opgemaakt. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het hof dat het in geschil zijnde bedrag van € 2250 niet is kwijtgescholden, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onvoldoende gemotiveerd. Het beroep van de Staatssecretaris is ongegrond.