De Hoge Raad oordeelt dat de uiterste datum waarop betaling van een vergoeding ter zake van immateriële schade moet plaatsvinden, is gelegen vier weken na de datum waarop de uitspraak waarin de veroordeling is opgenomen in het openbaar is gedaan. De verplichting om wettelijke rente te vergoeden, gaat dus pas lopen de dag na die uiterste datum.
Datum: 26-02-2016 ECLI: ECLI:NL:HR:2016:315 Editie: 29 februari Instantie:Hoge Raad Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Wetsartikelen:Algemene wet bestuursrecht, 8:73
De Hoge Raad oordeelt dat de uiterste datum waarop betaling van een vergoeding ter zake van immateriële schade moet plaatsvinden, is gelegen vier weken na de datum waarop de uitspraak waarin de veroordeling is opgenomen in het openbaar is gedaan. De verplichting om wettelijke rente te vergoeden, gaat dus pas lopen de dag na die uiterste datum (vgl. CBb 29 november 2013, nr. 10/1301, en CRvB 30 januari 2014, nr. 13/2399). Dit uitgangspunt geldt overigens ook indien deze verplichting is neergelegd in een uitspraak waartegen een rechtsmiddel kan worden aangewend en evenzeer wanneer de werking van de betreffende uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van het rechtsmiddel is verstreken of, indien dat rechtsmiddel is ingesteld, daarop is beslist. De inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van immateriële schade vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank (27 juni 2012) tot aan de dag van algehele voldoening. De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van immateriële schade vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van het hof (8 oktober 2014) tot aan de dag van algehele voldoening. Het beroep van de Staatssecretaris is gegrond. Het beroep van X is ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).