Hof Amsterdam oordeelt dat het enkel volgen van de aangifte van een eerder en een volgend jaar geen in rechte te beschermen vertrouwen wekt.

Datum: 09-02-2016 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2016:494 Editie: 29 februari Instantie:Hof Amsterdam Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , InkomstenbelastingUitgavenummer: V-N Vandaag 2016/411 Wetsartikelen:Wet inkomstenbelasting 2001, 6.13 e.v.

Hof Amsterdam oordeelt dat het enkel volgen van de aangifte van een eerder en een volgend jaar geen in rechte te beschermen vertrouwen wekt. Voor in rechte te beschermen vertrouwen is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op het hier van belang zijnde punt (uitgaven levensonderhoud) de aangiften van X heeft gevolgd (HR 13 december 1989, nr. 25.077, BNB 1990/119). Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat X niet ervan op de hoogte was dat de aangiften 2010 en 2012 niet inhoudelijk zijn behandeld (geautomatiseerd zijn afgedaan). De omstandigheid dat de aanslag voor het volgende belastingjaar 2012 werd vastgesteld conform de aangifte leidt niet tot een ander oordeel, mede nu ten tijde van die handeling de aftrekbaarheid van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen voor het onderhavige belastingjaar (2011) voorwerp was van geschil in beroep bij de rechtbank (vgl. HR 20 december 2002, nr. 37.12, BNB 2003/184). Nu er geen sprake is van bijkomende omstandigheden faalt het beroep van X op het vertrouwensbeginsel.

Aantekeningen:

  • Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet sprake zijn van feiten en/of omstandigheden die bij eiseres in redelijkheid de indruk hebben kunnen wekken dat de inspecteur ter zake een bewust standpunt had ingenomen (zie Hoge Raad 30 maart 2007, nr. 42 882, ECLI:NL:HR:2007:BA1831). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt dat de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen uitdrukkelijk aan de orde is geweest en dat verweerder daarover bewust een standpunt heeft ingenomen of dat eiseres kon menen dat dit was gebeurd. Ter zitting is vast komen te staan dat eiseres geen vragen over de aftrekpost aan verweerder gesteld. Noch heeft zij verweerder om een oordeel over de aftrekpost gevraagd. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
  • Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in onder meer zijn arrest van 13 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179, BNB 1990/119, is voor in rechte te beschermen vertrouwen als hier bedoeld meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd.
  • De Hoge Raad heeft hieromtrent het volgende overwogen in genoemd arrest:

    “Afgezien van het geval dat de gedragslijn berust op een toezegging waarvan de belastingplichtige mocht menen dat zij ook voor het onderhavige jaar zou gelden, is voor in rechte te beschermen vertrouwen als hier bedoeld meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van – voor zoveel nodig in onderlinge samenhang te beoordelen – omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de inspecteur gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Omstandigheden als vorenbedoeld kunnen onder meer zijn gelegen in de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin de belastingplichtige de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde had gesteld, in de vaststelling van een aanslag na raadpleging van bewijsstukken, na gehouden besprekingen of gevoerde correspondentie, dan wel in overeenstemming met eerder verstrekte, voor de toen op te leggen aanslag van belang zijnde inlichtingen, of in de tegemoetkoming aan een bezwaar betreffende dezelfde zich onveranderd voordoende aangelegenheid.”

  • De omstandigheid dat de aanslag voor het volgende belastingjaar 2012 werd vastgesteld conform de aangifte leidt niet tot een ander oordeel, mede nu ten tijde van die handeling de aftrekbaarheid van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen voor het onderhavige belastingjaar (2011) voorwerp was van geschil in beroep bij de rechtbank (verg. Hoge Raad van 20 december 2002, ECLI:NL:HR: 2002:AE1116, BNB 2003/184).