Hof Den Bosch oordeelt anders dan de rechtbank dat mevrouw X geen recht heeft op de alleenstaande ouderkorting. X maakt niet aannemelijk dat de samenwoon-relatie met de heer Y zuiver op commerciële gronden stoelt.
Wet inkomstenbelasting 2001 8.15
Datum: 20-03-2015 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2015:981 Editie: 2 april Instantie:Hof ‘s-Hertogenbosch Nummer: 13-00994 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer:V-N Vandaag 2015/689 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 8.15
Belanghebbende, mevrouw X, is moeder van twee kinderen. In geschil is of X in 2009 recht heeft op de alleenstaande ouderkorting. X woont in 2009 met de kinderen op adres b, alwaar ook de heer Y staat in geschreven. X en Y hebben schriftelijk vastgelegd dat zij nooit een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, hetgeen de inspecteur weerspreekt. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt X in het gelijk omdat volgens de rechtbank niet kan worden gezegd dat X met Y een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd.
Hof Den Bosch oordeelt anders. Gegeven is dat X en Y al voor 2009 beiden ingeschreven stonden op een gezamenlijk adres, te weten adres c. Y is dus met X meeverhuisd naar adres b. Verder staat vast dat X geen huurovereenkomst heeft overgelegd, noch bankafschriften waaruit zou kunnen blijken dat de Y een deel van de huur heeft betaald. Volgens het hof zijn er geen aanwijzingen dat er tussen X en Y sprake is van een op commerciële basis gestoelde relatie. Het hof concludeert dat X, op wie de bewijslast rust, geen feiten en omstandigheden aannemelijk maakt waaruit zou moeten volgen dat zij in aanmerking komt voor de alleenstaande ouderkorting. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van de inspecteur gegrond.