Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld door voorafgaand aan het opleggen van de aanslag geen afwijkingsbrief te sturen en X dus niet in de gelegenheid te stellen om zijn reactie hierop te geven.
Belanghebbende, X, maakt gebruik van de vooringevulde aangifte IB/PVV 2011. De inspecteur wijkt af van de aangifte door een bate die is opgegeven als inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking aan te merken als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. Als gevolg hiervan daalt het bedrag aan arbeidskorting. Na bezwaar van X maakt de inspecteur de correctie ongedaan. In geschil is of recht bestaat op een vergoeding van de kosten van bezwaar.
Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld door voorafgaand aan het opleggen van de aanslag geen afwijkingsbrief te sturen en X dus niet in de gelegenheid te stellen om zijn reactie hierop te geven. Door af te wijken van de aangifte zonder afwijkingsbrief is er sprake van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank heeft X terecht een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase toegekend en voor de bezwaarfase terecht een wegingsfactor van 1 in plaats van 0,5 gehanteerd, aldus het hof. Het hoger beroep van de inspecteur is ongegrond.
Ten aanzien van het geschil
Ingevolge artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Voor de beantwoording van vraag 1 gaat het er dus om of sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid in de zin van artikel 7:15, lid 2, van de Awb.
Anders dan voor de vergoeding van kosten in verband met het voeren van een procedure voor de belastingrechter, waarbij niet de eis wordt gesteld dat sprake moet zijn van aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, kan niet worden uitgegaan van de regel dat bij herroeping van het bestreden besluit reeds recht bestaat op vergoeding van die kosten, tenzij de noodzaak tot het maken van bezwaar uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belastingplichtige (Hoge Raad 18 juni 2010, nr. 09/00370, ECLI:NL:HR:2010:BM7705, BNB 2010/301).
Voor de beantwoording van de vraag of de Inspecteur onrechtmatig handelt in gevallen waarin hij afwijkt van de aangifte van belanghebbende, hanteert het Hof de volgende rechtsregel. Bij discrepantie tussen de aangifte en de in het dossier van belanghebbende ter inspectie aanwezige gegevens, dient de Inspecteur, indien hij op grond van de dossier-gegevens voornemens is van de aangifte af te wijken, aan belanghebbende voorafgaande aan het opleggen van de aanslag een afwijkingsbrief te sturen. In deze brief dient niet alleen te zijn vermeld wat de Inspecteur voornemens is te wijzigen ten opzichte van de aangifte, maar moet belanghebbende ook in de gelegenheid worden gesteld om, voordat de aanslag wordt vastgesteld, zijn reactie hierop te geven. Indien de Inspecteur belanghebbende hiertoe niet in de gelegenheid stelt, aanvaardt hij de niet te verwaarlozen kans dat de aanslag onjuist is en dat de aanslag tot een te hoog bedrag wordt opgelegd.
Door het ten onrechte niet bieden van een gelegenheid voor reactie vooraf heeft de Inspecteur belanghebbende geen andere keuze gelaten dan in bezwaar te gaan en daarbij kosten te maken. Deze werkwijze van de Inspecteur vormt naar het oordeel van het Hof een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Awb. Niet relevant is of de onjuistheid van de dossier-gegevens is te wijten aan de Inspecteur.
Gelet op het vorenstaande dient vraag 1 bevestigend te worden beantwoord. Het primaire standpunt van de Inspecteur is ongegrond.
De Inspecteur heeft, subsidiair, gesteld dat de door de Rechtbank gehanteerde wegingsfactor te hoog is en heeft verzocht deze op licht (0,5) te stellen.
De Inspecteur heeft het bezwaar materieel beoordeeld en is aan het bezwaar tegemoet gekomen. Het Hof ziet geen reden om van de door de Rechtbank gehanteerde factoren (1 voor bezwaar, 0,5 voor beroep) af te wijken en beantwoordt vraag 2 bevestigend.
Het subsidiaire standpunt van de Inspecteur is eveneens ongegrond.