Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur terecht informatiebeschikkingen IB en OB aan eiser heeft opgelegd voorzover zij zien op administratieverplichtingen.
X exploiteert een landbouwbedrijf. Daarnaast exploiteert hij van 2007 tot en met 2011 een coffeeshop. Verder bezit X een aantal onroerende zaken waar raamprostitutie wordt bedreven. Deze prostitutiepanden hebben een verhuurcapaciteit van 111 kamers. De inspecteur stelt vast dat X voor 2008 voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting niet voldoet aan de informatieverplichtingen en evenmin aan de administratieverplichtingen. Hij legt een informatiebeschikking inkomstenbelasting en omzetbelasting 2008 op. In geschil is of de informatiebeschikkingen terecht zijn opgelegd.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur terecht beschikkingen heeft opgelegd voorzover zij zien op de administratieverplichtingen. Volgens de rechtbank zijn de activiteiten van X aan te merken als ondernemingsactiviteiten. Gelet op aard, omvang en complexiteit van het bedrijf zijn de vastleggingen in de administratie onvoldoende. X´ beroepen zijn wel gegrond voor zover zij zien op de schending van de inlichtingenplicht.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is geboren op [datum] 1945 en is getrouwd geweest met mevrouw [echtgenote]. [echtgenote] is op [datum] 2012 overleden.
Eiser exploiteert een landbouwbedrijf en heeft in de jaren 2007 tot een met 2011 een coffeeshop onder de naam [coffeeshop] (hierna: [coffeeshop]) te [plaats 1] geëxploiteerd.
Eiser bezit in 2007 en 2008 een aantal onroerende zaken waar raamprostitutie wordt bedreven. Deze prostitutiepanden zijn gelegen in [plaats 1], [plaats 2] en [plaats 3]. Aan eiser zijn als exploitant van de prostitutiepanden door de betreffende gemeenten exploitatievergunningen verleend.
Eisers prostitutiepanden hebben een verhuurcapaciteit van in totaal 111 kamers.
De beheerder van de panden noteert op een envelop per dag per kamer of deze bezet en daadwerkelijk betaald is. Door middel van de aanduiding “NB” wordt aangegeven dat een kamer wel verhuurd was maar nog niet betaald is. De contante opbrengsten van de betreffende dag worden verzameld door de beheerder en de beheerder verstrekt aan eiser iedere dag de envelop met contant geld. Aan de hand van de genoteerde bezetting controleert eiser het contant aanwezige bedrag in de envelop. Het totaal van de opbrengsten worden per dag in het kasboek genoteerd.
De enveloppen van het jaar 2007 zijn niet meer aanwezig. Van het eerste kwartaal van 2008 zijn wel enveloppen aanwezig. Vanaf maart 2007 worden er kwitanties afgegeven aan de prostituees. Vanaf het tweede kwartaal van 2008 worden doorgedrukte en doorgenummerde kwitantieboekjes gebruikt. Over de periode maart 2007 tot en met maart 2008 zijn geen kwitanties bewaard gebleven.
In juli 2000 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en [x] van de Belastingdienst/Ondernemingen [plaats 1]. Bij dit gesprek was tevens [Y] ([Y]), invorderingsambtenaar bij de Belastingdienst, aanwezig. Ter zitting hebben eiser en de beheerder van eisers panden (zie 1.5), mevrouw [getuige] ([getuige]), verklaard dat [Y] hun contactpersoon en voor eiser tevens vertrouwenspersoon was voor het innen van belastinggelden van de sekswerkers. Tijdens het gesprek is de ontwikkeling van het nieuwe belastingstelsel ter sprake gekomen met betrekking tot de vastgoedportefeuille van eiser. Een samenvatting van het gesprek is vastgelegd in de brief van 30 augustus 2000 van verweerder. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Dit gesprek had voornamelijk een orienterend karakter. De ontwikkeling van het nieuwe belastingstelsel is ter sprake gekomen met name met betrekking tot de onroerende zaken van de heer [eiser].
Het grootste deel van de onroerende zaken heeft betrekking hebben op normaal vermogensbeheer. Er vinden nauwelijks mutaties plaats. In 2001 is sprake van positionering in box 3.
Voor een aantal onroerende zaken, en dan bedoel ik de panden op de [straatnaam] die te maken hebben met de uitoefening van prostitutie, is sprake van werkzaamheden die het gewone vermogensbeheer te boven gaan. Er wordt dagelijks geld opgehaald, dagelijks wordt de stand van zaken opgenomen. De ontwikkelingen op het gebied van prostitutie worden nauwlettend gevolgd. Er vindt overleg plaats met een coordinatrice. Etc. De opbrengsten en kosten van deze panden zullen in box 1 gaan vallen. De waarde van deze panden zal in overleg per 1-1-2001 getaxeerd dienen te worden.“.
Op 15 november 2007 heeft er een bedrijfsbezoek door verweerder plaatsgevonden bij de prostitutiepanden. In het rapport van verweerder met datum aanvraag 9 oktober 2008 is onder meer het volgende opgenomen:
“4 Kasadministratie
4.1 Algemeen
De kasadministratie wordt op de volgende wijze gevoerd:
“De ontvangen bedragen worden per locatie en kamernummer op een envelop vermeldt en dagelijks door dhr. [eiser] ontvangen.
4.2 Kwitanties
Door de exploitant worden sinds maart 2007 kwitanties afgegeven aan de sekswerkers.”.
Naar aanleiding van een gesprek tussen eiser, zijn toenmalige accountant [accountant] van [accountantskantoor] en mr. [Z] van de Belastingdienst op 15 november 2007, heeft [Z] op 16 november 2007 een brief aan eiser gezonden met als onderwerp: ‘Opzeggen eventuele afspraak’. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Op 15 november hebben wij op uw kantoor een voorlichtingsbezoek inzake de omzetbelasting bij raamprostitutie gegeven aan u en uw cliënt de heer [eiser], sofi-nummer [nummer]. U vroeg toen ook naar de inkomstenbelasting. U verklaarde dat de heer [eiser] een afspraak had gemaakt met de heer [Y] van het belastingkantoor [plaats 1] over de belastbaarheid van deze panden.
Deze afspraak zou inhouden dat de inkomsten belast zouden worden in Box 3. Dit betreft vermoedelijk een mondelinge afspraak, daar er in onze systemen niets van is vastgelegd.
Indien deze afspraak bestaat is hij niet in overeenstemming met onze werkwijze. Wij zijn van mening dat verhuur van kamers ten behoeve van raamprostitutie het normale vermogensbeheer ruimschoots te boven gaan en dat de inkomsten hieruit voor de inkomstenbelasting belast zal zijn in Box 1.
Indien het bestaan van deze afspraak al kan worden aangetoond, zeg ik hem in ieder geval per 31 december 2007 op.
Eiser heeft ten behoeve van de administratie van [coffeeshop] een verkooplijst bijgehouden. Op die lijst worden de beginvoorraad softdrugs, de bijvullingen, de voorraad om 17.30 uur, de eindvoorraad en de verkopen softdrugs vermeld. Vanaf 8 juni 2007 wordt er gebruik gemaakt van een kassasysteem, waarin de verkopen zijn vastgelegd. Van de voorraad in de stash werd geen administratie bijgehouden.
Op 25 juni 2007 heeft verweerder een bedrijfsbezoek afgelegd bij [coffeeshop]. Hiervan is een rapport opgemaakt met dagtekening 4 juli 2007. In het rapport staat onder andere het volgende:
“1 Reikwijdte van het bezoek
Dit controlerapport geeft de uitkomsten weer van het afgelegde bezoek en vermeldt de standpunten van de belastingdienst. De opgenomen informatie heeft slechts tot doel de heffing en inning van belasting te ondersteunen. Het rapport is slechts met dit oogmerk geschreven en is niet bedoeld voor andere doeleinden.
Het bedrijfsbezoek heeft zich beperkt tot de volgende elementen:
– het waarnemen van de actuele bedrijfsactiviteiten;
– het vaststellen van de voorraad in de coffeeshop;
– het beoordelen van de actuele administratieve vastleggingen;
– het beoordelen van de kasadministratie;
– het vaststellen van de identiteit en het aantal in de onderneming kennelijk in loondienst werkzame personen;
– het beoordelen of aan de werkgeversverplichtingen is voldaan;
Met nadruk wordt erop gewezen dat aan dit bezoek geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte.
(…)
11 Afspraken
Met zijn de volgende afspraken gemaakt:
– de kopie-identiteitsbewijzen zullen voortaan aanwezig zijn op het bedrijfsadres.
– met ingang van heden zult u een kasboek bijhouden waaruit de dagelijkse inkomsten en uitgaven blijken.
12 Slotopmerkingen
Onze bevindingen zullen worden vastgelegd. De bevindingen zijn (nog) niet vergeleken met de door u in het verleden gedane belastingaangiften. U kunt aan dit bezoek dan ook niet het vertrouwen ontlenen dat de door u in het verleden ingediende aangiften daarmee zijn gecontroleerd en akkoord bevonden.
Het is zeer wel mogelijk dat de verantwoordelijke belastinginspecteur bij de beoordeling van door u ingezonden aangiftebiljetten, nog op deze waarneming terugkomt. Bijvoorbeeld in de vorm van aanvullende vragen.
Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de administratie zelf niet is beoordeeld. Uiteraard kan dan ook niet geconcludeerd worden dat de Belastingdienst aan die administratie haar goedkeuring verleent.”.
De (inkomsten uit de) prostitutiepanden heeft eiser in zijn aangiften IB/PVV 2007 en 2008 (en de voorgaande jaren 2001 tot en met 2005) als box 3 vermogen opgegeven. De inkomsten die eiser genoot uit de exploitatie van [coffeeshop] heeft eiser opgegeven als winst uit onderneming.
Ter zitting is komen vast te staan dat de aangiften IB/PVV over de jaren 2001 tot en met 2005 zonder inhoudelijke beoordeling administratief zijn afgedaan.
Op 28 mei 2008, 9 oktober 2008 en 14 november 2008 hebben bedrijfsbezoeken bij [coffeeshop] plaatsgevonden. In de hiervan opgemaakte rapporten met dagtekening 5 juni 2008 en 4 december 2008 is de volgende passage opgenomen:
“Met nadruk wordt er op gewezen dat aan dit bezoek geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte.”.
Met ingang van het jaar 2008 geeft eiser de inkomsten uit raamexploitatie aan in zijn aangifte IB/PVV als winst uit onderneming en per 1 januari 2009 is deze onderneming geruisloos ingebracht in [Beheer] B.V.
Op 20 juni 2011 is er bij eiser een boekenonderzoek gestart met als doel de aanvaardbaarheid te beoordelen van de aangiften IB/PVV 2007 tot en met 2009, OB 2007 tot en met 2010 en loonheffingen 2007 tot en met 2010. Bij brief van 11 augustus 2011 is door verweerder aan eiser aangegeven dat het boekenonderzoek als doel heeft het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften van 2006 tot en met 2008 van eiser en fiscale partner.
Op 16 december 2011 heeft verweerder de informatiebeschikkingen IB en OB 2007 genomen. In deze informatiebeschikkingen staat onder meer het volgende vermeld:
“Informatiebeschikking
Ik stel vast dat er voor de inkomstenbelasting voor het belastingjaar 2007 niet is voldaan aan de informatieplicht ingevolge artikel 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (A.w.r.) en verder dat voor dat middel en jaar ook niet is voldaan aan de administratieplicht zoals genoemd in artikel 52 van de A.w.r. Ik wil hiervoor verwijzen naar de bijlagen 1 en 2.”.
en:
“Bijlage 1 Informatiebeschikking d.d.16 december 2011
Coffeeshop [coffeeshop]
(…)
Zoals reeds hiervoor genoemd vindt de verantwoording van de voorraad en de omzet plaats op de verkooplijst. Op deze lijst wordt vermeld: beginvoorraad softdrugs (sd), bijvullingen, eindvoorraad om 17.30 uur, eindvoorraad na sluiting en de verkoop sd. Indien deze registratie nauwkeurig uitgevoerd zou worden, zou de omzetverantwoording volledig moeten zijn. Uit de verkooplijsten blijkt echter dat men niet alle sd vanuit de stash als bijvulling boekt, maar ook als beginvoorraad inbrengt.
Door deze wijze van registreren kan geen aansluiting gemaakt worden tussen de totale inkoop softdrugs en de bijvulling vanuit de stash naar de shop. Er wordt dus geen sluitende voorraad administratie gevoerd.”.
en:
“Informatiebeschikking
Ik stel vast dat er voor de omzetbelasting voor het belastingjaar 2007 niet is voldaan aan de informatieplicht ingevolge artikel 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (A.w.r.) en verder dat voor dat middel en jaar ook niet is voldaan aan de administratieplicht zoals genoemd in artikel 52 van de A.w.r. Ik wil hiervoor verwijzen naar de bijlage 1.”.
en:
“Bijlage 2 Informatiebeschikking d.d. 16 december 2011
(…)
De conclusie is dat er in geen sluitende (exploitatie-, personeels- en kas) administratie is gevoerd. Verder kom ik tot de vaststelling dat er de gegevens niet zijn bewaard. Het is op geen enkele wijze mogelijk om achteraf de volledigheid van de kosten en omzet vast te stellen laat staan om deze binnen een redelijke termijn te kunnen controleren.
Belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. Onder andere zijn niet bewaard: agenda’s en/of afsprakenboeken, vastlegging van (niet) verhuurde ruimtes, ontvangen huuropbrengsten (kwitanties), prijslijsten, betaalde kosten, inkoop goederen en de planning van en de daadwerkelijke inzet van de werknemers. Door het niet bewaren van deze bestanden voldoet de belastingplichtige niet aan artikel 52, vierde, vijfde en zesde lid AWR.
Uit het bovenstaande blijkt dat de administratie van 2007dusdanig ernstige tekortkomingen kent, dat de administratie daarom niet kan dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening.
Hieruit volgt dat belastingplichtige niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 AWR.”.
Op 10 augustus 2012 heeft verweerder de informatiebeschikkingen IB en OB 2008 genomen. In deze informatiebeschikkingen staat onder meer het volgende vermeld:
“Informatiebeschikking
Ik stel vast dat er voor de inkomstenbelasting voor het belastingjaar 2008 niet is voldaan aan de informatieplicht ingevolge artikel 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en verder dat voor dat middel en jaar ook niet is voldaan aan de administratieplicht zoals genoemd in artikel 52 van de Awr. Ik wil hiervoor verwijzen naar de bijlagen 1 en 2. Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking”.
en:
“Bijlage 1 Informatiebeschikking inkomstenbelasting 2008
(…)
Conclusies
Niet voldoen aan administratieplicht (artikel 52 Awr)
(…)
Er is vastgesteld dat:
– er geen volledige sluitende goederen en geldbeweging wordt bijgehouden;
– (nagenoeg) alle inkopen, verkopen en zakelijke betalingen contant worden verricht;
– in de onderneming personeelsleden werkzaam zijn die handelingen kunnen en/of mogen uitvoeren met betrekking tot zowel de voorraad (sd) en de kas;
– de belastingplichtige zich derhalve niet gedraagt als een geobjectiveerde ondernemer.
– Controleerbaarheid
(…)
De administratie is niet zodanig ingericht dat controle binnen een redelijke termijn mogelijk is. (…)”.
en:
“Informatiebeschikking
Ik stel vast dat er voor de omzetbelasting voor het belastingjaar 2008 niet is voldaan aan de informatieplicht ingevolge artikel 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en verder dat voor dat middel en jaar ook niet is voldaan aan de administratieplicht zoals genoemd in artikel 52 van de Awr. Ik wil hiervoor verwijzen naar de bijlagen 1 en 2. Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking.
(…)”.
en:
“Bijlage 2 Informatiebeschikking omzetbelasting 2008
(…)
Conclusie(s)
De conclusie is dat er in 2008 geen sluitende (exploitatie-, personeels- en kas) administratie is gevoerd. Gelet op de aard, omvang en complexiteit van de ondernemer zijn de vastleggingen in de administratie (objectief gezien) onvoldoende.
Het is op geen enkele wijze mogelijk om achteraf de volledigheid van de kosten en omzet vast te stellen laat staan om deze binnen een redelijke termijn te kunnen controleren.
Verder stel ik vast dat er gegevens die tot de administratie, van het jaar 2008, van de exploitant behoorden, niet bewaard zijn gebleven. Dit met uitzondering van een deel van de (doorslagen van de) kwitanties. Door het niet bewaren van deze gegevens en/of bestanden voldoet de ondernemer niet aan artikel 52, vierde, vijfde en zesde lid Awr.
Uit het bovenstaande blijkt dat de administratie van 2008 dusdanig ernstige tekortkomingen kent, dat de administratie daarom niet kan dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening.
Hieruit volgt dat belastingplichtige niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 Awr, artikel 34, 35, 35a Wet ob en artikel 31 Ub ob.”.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht de onderhavige informatiebeschikkingen heeft genomen.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Ten aanzien van Coffeeshop [coffeeshop] is tevens de vraag of eiser heeft voldaan aan de inlichtingenplicht van artikelen 47 en 49 van de AWR. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat ten aanzien van de prostitutiepanden de informatiebeschikkingen voor zover zij zien op het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting (artikelen 47 en 49 van de AWR) dienen komen te vervallen.
3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Prostitutiepanden
Vertrouwensbeginsel
4. Eiser stelt dat verweerder het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat eiser de prostitutiepanden en zijn inkomsten daaruit in zijn aangifte IB/PVV mocht rekenen tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen (box 3). Daarmee kan geen sprake zijn van een administratieplicht op grond van artikel 52 van de AWR, aldus eiser. Dit beroep op opgewekt vertrouwen ziet op de informatiebeschikkingen van het jaar 2007, en strekt zich indirect ook uit tot 2008. Eiser stelt dat het vertrouwen ontleend is aan twee gedragingen van de Belastingdienst: de communicatie met de Belastingdienst in 2000 (zie 1.7) en omdat eiser zijn conceptaangiften voorafgaande aan de indiening liet beoordelen door een medewerker van de Belastingdienst. Deze handelwijze is gestart naar aanleiding van de bespreking van juli 2000. Eiser heeft verklaard dat de heer [Y] (zie 1.7) zijn conceptaangifte meenam en na overleg met zijn collega’s binnen de Belastingdienst weer aan hem teruggaf. Als de aangifte goed bevonden was, kon eiser zijn aangifte (laten) indienen. Het onderscheid tussen de invordering (ontvanger) en de heffing (inspecteur) was eiser niet duidelijk. Bovendien was [Y] (invordering) bij het gesprek over de inkomstenbelasting aanwezig, aldus eiser.
5. Verweerder stelt daar tegenover dat uit geen enkel schriftelijk stuk noch uit aantekeningen in de systemen van de Belastingdienst blijkt dat de aangiften van eiser van tevoren zijn besproken, noch dat deze akkoord zijn bevonden door de inspecteur. Indien de inhoud van een aangifte vooraf met de Belastingdienst wordt afgestemd, verplicht de werkwijze van de Belastingdienst de medewerkers om dit vast te leggen. Uit de brief van 30 augustus 2000 (zie 1.7) leidt verweerder geen opgewekt vertrouwen af. Er staat in dat de opbrengsten en kosten van de panden in box 1 zullen gaan vallen. De aanwezigheid van [Y] bij de bespreking is niet onlogisch, aangezien er meer is besproken dan alleen de allocatie van de panden. Bij betalingsproblemen (van bijvoorbeeld de prostituees) is het niet ongebruikelijk dat een ontvanger tijdens een gesprek aanwezig is, aldus verweerder.
6. De rechtbank overweegt dat op eiser de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat er uitlatingen of gedragingen van de zijde van verweerder zijn gedaan waaraan hij het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat eiser de prostitutiepanden (en zijn inkomsten daaruit) in zijn aangifte IB/PVV tot zijn box 3 vermogen mocht rekenen. Verder overweegt de rechtbank dat, mede gelet op de uitzonderlijke situatie, zoals gemachtigde van eiser ook ter zitting heeft erkend, eiser niet kon volstaan met de enkele verklaring dat hij zijn conceptaangiften heeft laten beoordelen via [Y]. De verklaring van de accountant en hetgeen [getuige] ter zake naar voren heeft gebracht, doen daar niets aan af nu hun verklaringen niet op eigen waarnemingen berusten, maar op hetgeen door eiser aan hen is verteld. Over de feitelijke gang van zaken en over de beweerde afspraken tussen eiser en de heer [Y] hebben zij uit eigen wetenschap niet kunnen verklaren. Gelet op het voorgaande heeft eiser, naar het oordeel van de rechtbank, tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bewuste standpuntbepaling die bij eiser in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen opwekken.
7. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van opgewekt vertrouwen ten aanzien van 2007 kan eisers beroep op opgewekt vertrouwen voor het jaar 2008 eveneens niet slagen, nu dit een afgeleide vormt van 2007 (zie 4.).
Administratieplicht
8. Nu eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, stelt de rechtbank eerst de vraag aan de orde of er een administratieplicht bestaat ten aanzien van de prostitutiepanden. Voor de beantwoording van deze vraag is van belang of de exploitatie van de prostitutiepanden dient te worden aangemerkt als het drijven van een onderneming, waarvoor een administratieverplichting geldt, of dat sprake is van normaal vermogensbeheer.
9. Verweerder heeft aangevoerd dat sprake is het drijven van een onderneming. Verhuur van prostitutieramen is meer dan alleen de kale verhuur van een ruimte. De exploitant zorgt er immers voor dat hij alle faciliteiten ter beschikking stelt aan de huursters om hun beroep te kunnen uitoefenen. Er wordt arbeid verricht om een meer dan normaal rendement te behalen.
10. Eiser stelt daar tegenover dat de werkzaamheden die hij verricht, te weten het innen van huren, het aantrekken van nieuwe huurders, het opstellen en laten ondertekenen van huurcontracten en het door derden laten verrichten van noodzakelijk onderhoud, het normaal vermogensbeheer niet overstijgen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank beperkten eisers activiteiten zich niet tot kamerverhuur, maar behelzen deze activiteiten de exploitatie van een seksinrichting die, gelet op de aard en omvang ervan, onmiskenbaar als het drijven van een onderneming moet worden aangemerkt. De werkzaamheden in het kader van deze seksinrichting gaan normaal vermogensbeheer te buiten. De dienstverlening van eiser is niet in hoofdzaak beperkt tot het enkel verlenen van het recht een kamer te gebruiken, maar is in hoofdzaak gericht op het voor de prostituees scheppen van accommodaties die het mogelijk maken het vak van prostituee uit te oefenen.(vgl. Hof Den Haag 11 januari 2013, nr. 11/00389, ECLI:NL:GHDHA:2013:4096). De activiteiten van eiser betreffen het aanvragen, onderhouden en naleven van de voorwaarden van de exploitatievergunning, die in deze branche verplicht is. De rechtbank betrekt in haar overwegingen dat eiser 111 kamers beschikbaar had voor raamprostitutie (zie 1.4) en dat uit hoofde van de vergunningen aan eiser allerlei verplichtingen zijn opgelegd. Naast de activiteiten die eiser heeft genoemd (zie 10), omvatten deze verplichtingen onder meer de volgende werkzaamheden:
– het openen en sluiten van de panden;
– het houden van, al dan niet passief, toezicht;
– identificatie van de prostituees;
– het schoonmaken van delen van de panden;
– het dagelijks innen en afdragen van de gelden;
– zorgdragen voor de overige vereisten van de vergunning.
Eisers stelling dat hij in theorie wel veel arbeid moet verrichten, maar dat het zich in de praktijk oplost omdat de eisen niet altijd gehandhaafd worden, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Ook acht de rechtbank het al dan niet verstrekken van beddengoed en handdoeken door eiser aan de prostituees niet van doorslaggevende betekenis. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat eiser een onderneming uitoefent, en dus administratieplichtige is in de zin van artikel 52, tweede lid, sub b, van de AWR.
Administratie
12. De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of eisers administratie van de exploitatie van de prostitutiepanden voldoet aan de eisen van artikel 52 van de AWR.
13. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser niet aan de eisen van artikel 52 van de AWR heeft voldaan. Van eiser mag in redelijkheid worden verwacht dat hij een sluitende kas- en verhuuradministratie voert. De kasboeken die zijn overgelegd betreffen een verdichting van de totale verhuur, waarvan de onderliggende primaire vastleggingen niet zijn bewaard. Gelet op de aard, omvang en complexiteit van het bedrijf zijn de vastleggingen in de administratie onvoldoende.
14. Verder heeft verweerder gesteld dat eiser vanaf 1 januari 2008 verplicht is om op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) kwitanties als facturen uit te reiken. Deze kwitanties zijn voor het pand in [plaats 1] niet aangetroffen over het eerste kwartaal van 2008. Voor het pand in [plaats 3] zijn over de periode 1 januari 2008 tot 3 december 2008 geen kwitanties aangetroffen. Van de 31 kwitanties die wel aanwezig waren is op 29 exemplaren geen nummering aangetroffen. Met betrekking tot het pand in [plaats 2] zijn 199 kwitanties aangetroffen waarvan 198 geen nummering bevatten. Verder zijn uit de gebruikte kwitantieblokken doorslagvellen verwijderd en dus niet bewaard gebleven.
15. Eiser heeft gesteld dat de informatiebeschikking ten onrechte is genomen, omdat hij van mening is dat de administratie voldoet aan de eisen die artikel 52 van de AWR daaraan stelt. Eiser heeft gedurende het jaar 2007 geen administratie bijgehouden met betrekking tot de inkomsten uit de prostitutiepanden. Eiser heeft de na het overlijden van zijn echtgenote teruggevonden kasboeken aan verweerder overgelegd, en hij is van mening dat de genoten inkomsten eenvoudig uit deze kasboeken kunnen worden afgeleid. Met de aanwezigheid van de kasboeken heeft eiser in zijn optiek aan de administratieplicht voldaan. Over 2008 is een uitgebreidere administratie aanwezig.
De rechtbank overweegt dat artikel 52, eerste lid, van de AWR, voor zover hier van belang, bepaalt dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belang overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Artikel 52, vierde lid, van de AWR bepaalt dat administratieplichtigen, voor zover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, verplicht zijn de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.
Het zesde lid van artikel 52 van de AWR bepaalt dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht en te worden gevoerd en dat de gegevensdragers zodanig dienen te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
17. De rechtbank overweegt dat bij de beantwoording van de vraag of eiser heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht rekening moet worden gehouden met de aard en omvang van de onderneming. Bij de onderhavige onderneming van eiser vormen een deugdelijke huurders- en kasadministratie de pijlers waarop de administratie moet rusten. Over het jaar 2007 is echter (nagenoeg) geheel geen administratie aanwezig, terwijl over het jaar 2008 essentiële primaire vastleggingen, ook met betrekking tot de omzetbelasting, ontbreken. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser zijn administratie met betrekking tot de exploitatie van de prostitutiepanden niet heeft gevoerd naar de eisen van artikel 52 van de AWR.
De rechtbank betrekt in haar oordeel dat de primaire vastleggingen zoals de enveloppen waarop de bezetting en betaling vermeld stonden (zie 1.5) over het jaar 2007 en het jaar 2008, met uitzondering van het eerste kwartaal, niet zijn bewaard (zie 1.6). Ook zijn de kwitanties, die aan de prostituees zijn afgegeven over de periode maart 2007 tot en met maart 2008 niet bewaard. De kasboeken (kasbladen) die na het overlijden van de echtgenote van eiser zijn gevonden en zijn overgelegd maken dit oordeel niet anders. Deze bladen bevatten immers slechts een overzicht van diverse bankstortingen. Zonder primaire vastleggingen, die niet bewaard zijn gebleven, ontbreekt elke controlemogelijkheid.
[coffeeshop]
Inlichtingenplicht artikel 47 en 49 AWR
18. Eiser stelt dat hij met betrekking tot [coffeeshop] alle informatie die hij
redelijkerwijs moest verstrekken, ook daadwerkelijk heeft verstrekt en hij daarmee aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan. Ook is eiser van mening dat hem niet kan worden verweten dat hij niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan omdat hij informatie die niet aanwezig is, niet aan verweerder heeft kunnen verstrekken.
19. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in de informatiebeschikkingen is
opgenomen dat er geen sprake is van een sluitende voorraadadministratie en dat bij hem in ieder geval de intentie heeft bestaan om de gehele voorraad- en inkoopadministratie op te vragen. Nu deze niet is verstrekt is naar de mening van verweerder de inlichtingenplicht geschonden. Met betrekking tot informatie die niet aanwezig is, kan ook naar de mening van verweerder geen sprake zijn van schending van de inlichtingenplicht. Wel is dan sprake van een schending van artikel 52 AWR, aldus verweerder.
20. De rechtbank overweegt als volgt: Een informatiebeschikking is gelet op de tekst van artikel 52a AWR de vaststelling door verweerder, dat eiser niet aan een verplichting heeft voldaan, waaronder de verplichting tot het op verzoek verstrekken van inlichtingen. Verweerder kan een dergelijke beschikking nemen, indien verweerder in een voorafgaand stadium heeft verzocht om inlichtingen en eiser vervolgens die informatie niet verstrekt. Van een informatiebeschikking in de zin van artikel 52a AWR is dan ook slechts sprake indien verweerder vaststelt dat eiser niet aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan en daaraan de in artikel 52a AWR bedoelde rechtsgevolgen beoogt te verbinden.
21. De rechtbank is van oordeel dat de tekst van de informatiebeschikkingen en de bijgevoegde bijlagen bij de informatiebeschikkingen geen vaststelling bevat dat eiser met betrekking tot de coffeeshop [coffeeshop] niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan. Bovendien heeft verweerder ter zitting (zie bij 2.) de verwijten met betrekking tot het niet voldoen aan de inlichtingenplicht voor zover die zien op de prostitutiepanden laten varen. Nu naar het oordeel van de rechtbank de informatiebeschikkingen overigens geen vaststellingen van schendingen van de inlichtingenplicht door eiser bevatten, slaagt deze beroepsgrond van eiser. Het voorgaande brengt met zich mee dat de informatiebeschikkingen voor zover deze zien op de inlichtingenplicht van artikel 47 en 49 van de AWR dienen te worden vernietigd.
Administratie
22. rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of eisers administratie van de coffeeshop voldoet aan de eisen van artikel 52 van de AWR.
22. Bij de beantwoording van de vraag of eiser heeft voldaan aan de administratieplicht stelt de rechtbank voorop dat rekening moet worden gehouden met de aard en omvang van de onderneming. Naar het oordeel van de rechtbank mag van een exploitant van een coffeeshop, gelet op de aard van de branche, niet worden verwacht dat hij ter zake van de inkopen van softdrugs over inkoopfacturen beschikt. Dit neemt evenwel niet weg dat op de voet van het bepaalde in artikel 52 van de AWR mag worden verwacht dat hij op een systematische wijze de inkoop van softdrugs in zijn administratie vastlegt. Dit houdt onder meer in dat hij door middel van dagstaten in hoeveelheden, soort softdrugs en geld bijhoudt op welke data inkopen zijn verricht en dat hij een hierop aansluitende voorraadadministratie voert. Zonder een inkoop- en voorraadadministratie te voeren en te bewaren kan immers niet worden voldaan aan de in artikel 52, eerste lid, van de AWR gestelde eis, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184. Hieraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat het in de branche niet gebruikelijk zou zijn een inkoop- en voorraadadministratie te voeren en dat het voeren daarvan tot problemen in de strafrechtelijke sfeer kan leiden.
22. Verweerder voert aan dat de administratie niet aan de eisen van artikel 52 van de AWR voldoet. Verweerder stelt dat de voorraadadministratie niet voldeed, omdat er geen aansluiting kan worden gemaakt tussen de totale inkoop softdrugs en de bijvulling vanuit de stash naar de shop. Verweerder stelt dat er geen sluitende voorraadadministratie wordt gevoerd (zie 1.17).
22. Eiser stelt dat de administratie zeker niet foutloos is, maar wel voldoet aan de minimale eisen die de wet stelt.
22. De rechtbank overweegt dat eiser ter zitting heeft beaamd, althans niet voldoende heeft weersproken, dat er geen administratie van de stash aanwezig is. Eiser had naar het oordeel van de rechtbank van de inkopen ten minste een primaire registratie in geld en goederen moeten bijhouden. Op basis daarvan zou het dan wellicht mogelijk zijn geweest om een aansluiting te maken met een gecombineerde verkoop- en voorraadadministratie. Wel dient er hiervoor een sluitende kasadministratie aanwezig te zijn. De verkopen werden vanaf 8 juni 2007 door middel van een afrekensysteem (kassa) vastgelegd. De geconstateerde gebreken in de vastlegging van de verkopen vóór 8 juni 2007, maar ook in de periode daarna, zijn door eiser niet dan wel niet voldoende weersproken. Nu de inkoopadministratie ontbrak, terwijl de kasadministratie op onderdelen onvoldoende was, is achteraf geen sluitende verbandscontrole op de geld-goederenbeweging mogelijk. In een onderneming als die van eiser, waarin fysieke voorraad verhandeld wordt en nagenoeg uitsluitend sprake is van contant geldverkeer, is dat een fundamenteel gebrek.
Naar het oordeel van de rechtbank is het feitelijk ontbreken van een inkoopadministratie op zichzelf reeds voldoende ernstige schending van artikel 52 van de AWR, om de informatiebeschikking zelfstandig te kunnen dragen. Eisers beroepsgronden die zien op de schending van artikel 52 van de AWR, falen.
Omzetbelasting [coffeeshop]
22. Eiser stelt dat de informatiebeschikkingen omzetbelasting niet in stand kunnen blijven. Eiser voert aan dat de levering van softdrugs buiten het bereik van de werkingssfeer van de omzetbelasting valt onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) van 5 juli 1988, nr. 289/86, ECLI:NL:XX:1988:AD3304. Eiser stelt dat het deel van de omzet dat ziet op de verkoop van softdrugs, 95 procent bedraagt, zodat de informatiebeschikking op dat punt niet proportioneel is. Voorts stelt eiser dat de constatering dat hij zijn administratie weliswaar niet dagelijks heeft bijgehouden, maar wel periodiek, niet kan leiden tot een omkering van de bewijslast conform artikel 36 van de Wet OB 1968. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op de uitspraak van de Hoge Raad van 14 juni 2000, nr. 33862, ECLI:NL:HR:2000:AA6199.
22. Verweerder voert onder andere aan dat de inkopen voor de goederen laag en hoog niet juist, niet volledig en niet tijdig in de administratie zijn verantwoord. Dat de omzetbelasting slechts voor de verkopen, niet zijnde softdrugs, van belang is, doet volgens verweerder niet ter zake, aangezien het evenredigheidsbeginsel pas getoetst wordt bij de materiële aanslag (Hof Den Bosch 23 juli 2013, nr. 12/00714, ECLI:NL:GHSHE:2013:3380).
22. De rechtbank stelt voorop dat gelet op het arrest van het HvJ EG van 5 juli 1988, nr. 289/86 (Happy Family), ECLI:NL:XX:1988:AD3304, de verkoop van softdrugs – naar ook tussen partijen niet in geschil is – niet als economische activiteit voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt.
Anders dan eiser kennelijk meent, brengt het vorenstaande niet mee dat eiser de voorbelasting in zijn geheel in aftrek kan brengen. De wettekst van artikel 15, eerste lid, van de Wet OB 1968, zoals deze met ingang van 1 januari 2007 luidt, staat hieraan in de weg. Met ingang van 1 januari 2007 bestaat slechts recht op aftrek van voorbelasting voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. De verkoop van horecaproducten valt binnen de werkingssfeer van de omzetbelasting.
22. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het aandeel in de totale omzet van de omzet in softdrugs, volgens eiser 95%, grote invloed heeft op de aftrek van voorbelasting. De beroepsgrond van eiser dat het nemen van de informatiebeschikking niet proportioneel is, faalt. Dit laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat door eiser bij een mogelijk geschil over de hoogte van eventueel aan de hand van deze informatiebeschikkingen op te leggen naheffingsaanslagen zich kan beroepen op het evenredigheidsbeginsel. (vgl. Hof Den Bosch 23 juli 2013, nr. 12/00714, ECLI:NL:GHSHE:2013:33800.
Vertrouwensbeginsel
22. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij aan de door verweerder uitgevoerde waarnemingen ter plaatse (WTP) (zie 1.11) het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat de administratie beoordeeld en toereikend was. Volgens eiser staat in het rapport van 4 juli 2007 dat de administratie beoordeeld is. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt onder andere naar de uitspraak van rechtbank ’s-Gravenhage van 31 augustus 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6367 en de uitspraak van de Hoge Raad van 7 december 2007, nr. 42300, ECLI:NL:HR:2007:BB9534.
22. Verweerder voert aan dat de (gehele) administratie niet beoordeeld kon worden omdat deze niet op de locatie aanwezig was op het moment van een WTP. Het is een vastlegging van constateringen en geen beoordeling of de administratie aan de eisen van artikel 52 van de AWR voldoet. Verweerder bestrijdt dat de controlerend ambtenaren hebben gezegd dat de administratie wel redelijk in orde was. De administratie is pas beoordeeld tijdens het op 20 juni 2011 gestarte boekenonderzoek.
22. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn rapportage over het bedrijfsbezoek van 25 juni 2007 (zie 1.11) expliciet heeft opgenomen dat de administratie zelf niet is beoordeeld en niet geconcludeerd kan worden dat verweerder aan die administratie zijn goedkeuring verleent. Een rechtens te beschermen vertrouwen kan dan ook niet worden ontleend aan laatstgenoemde rapportage. De rechtbank is van oordeel dat, wat er ook zij van verweerders betoog dat de gehele administratie niet kan zijn beoordeeld, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er gedragingen aan de zijde van verweerder hebben plaatsgevonden waaraan eiser het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat de administratie voldoende zou zijn bevonden. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
Conclusie
22. De beroepen zijn is gegrond uitsluitend voor zover zij zien op de schending van de inlichtingenplicht ingevolge artikelen 47 en 49 van de AWR.
22. De rechtbank overweegt tot slot nog het volgende. Indien de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, stelt de rechtbank op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR in beginsel een nieuwe termijn om te voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen. Voorwaarde is wel dat er sprake is van een situatie waarin nog gevolg kan worden gegeven aan de betreffende verplichtingen. Nu het in de onderhavige informatiebeschikkingen – wat betreft het gehandhaafde deel daarvan – gaat om een schending van de verplichting tot het voeren van een deugdelijke administratie, is van een dergelijke situatie naar de aard der zaak geen sprake. Een ondeugdelijke administratie kan niet achteraf alsnog deugdelijk worden gemaakt. De rechtbank ziet daarom af van het stellen van een nadere termijn.
Griffierecht
22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 168 (vier maal € 42) vergoedt.
Proceskosten
22. Eiser is van mening dat hij recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht is onder meer grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden of het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig handelt (HR 13 april 2007, nr. 41235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802 en HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een vergoeding van de integrale proceskosten van eiser.
22. Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank een vergoeding toekennen op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten zijn op de voet van dit besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.460 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- –
verklaart de beroepen gegrond;
- –
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- –
vernietigt de informatiebeschikkingen IB/PVV en omzetbelasting 2007 en 2008 voor zover deze zien op de inlichtingenplicht van artikel 47 en 49 AWR;
- –
handhaaft de informatiebeschikkingen IB/PVV en omzetbelasting voor zover deze zien op de administratie van de prostitutiepanden en [coffeeshop] over de jaren 2007 en 2008.
- –
Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- –
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 eiser te vergoeden;
- –
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.460 te betalen aan eiser.