HR, 3 december 2010, nr. 09/04514
(art 16 Awr)
De omstandigheid dat een belastingplichtige had moeten weten dat zijn aangifte onjuist of onvolledig is, brengt niet mee dat hem de voor opzet
vereiste bewustheid met betrekking tot die onjuistheid of onvolledigheid kan worden verweten. Omdat het hof niet heeft vastgesteld of die
bewustheid aanwezig was, kan zijn uitspraak niet in stand blijven. In een geval waarin een te lage aanslag is opgelegd als gevolg van onjuiste of
onvolledige informatieverstrekking in de aangifte, slechts sprake is van kwade trouw indien de daarvoor vereiste bewustheid aanwezig was ttv
het doen van de aangifte (HR, 13 augustus 2010, nr. 08/03431, BNB 2010/296). Ook bij het beoordelen van een vergrijpboete geldt dat de
bewustheid die vereist is om (voorwaardelijk) opzet te kunnen aannemen in een geval als dit, aanwezig moet zijn op het moment waarop de
aangifte werd gedaan. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet niet alleen is vereist dat belanghebbende ttv het doen van de aangifte
wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven, maar ook dat hij die kans ook bewust heeft
aanvaard (op de koop toe heeft genomen), vergelijk HR 29 februari 2008, nr. 43274, BNB 2008/156
Aantekening:
kwade trouw
het ter kwader trouw criterium is door de HR in HR 11 juni 1997, nr. 32299, BNB 1997/384 als volgt ingevuld: navordering is mogelijk tzv een feit ten
aanzien waarvan de belastingplichtige te kwader trouw is, dwz indien de belastingplichtige tav dat feit de inspecteur opzettelijk de juiste
inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Uit BNB 1997/384 volgt dat het voor kwade trouw vereiste opzet
(voorwaardelijk opzet daaronder begrepen) betrokken moet zijn op het onthouden van de juiste inlichtingen of het verstrekken van onjuiste
inlichtingen. Het voor kwade trouw vereiste (voorwaardelijke) opzet is dus niet betrokken op het bewerkstelligen van de heffing van te weinig
belasting. HR, 20 december 2002, nr. 37722, BNB 2003/95, V-N 2003/5.4 = het verstrekken van onjuiste inlichtingen (of het verzwijgen van de
juiste informatie) geschiedt “teneinde de beoordeling door de inspecteur van de juistheid van de aangifte te bemoeilijken”. Dus de strekking
van de kwade trouw in art 16, lid 1, Awr is het bemoeilijken van de beoordeling van de juistheid van de aangifte door de inspecteur.
vergrijpboete
In dit geval gaat het om opzet (voorwaardelijk opzet daaronder begrepen) als bestanddeel van het beboetbare feit van art 67e Awr. Dat
(voorwaardelijk) opzet moet betrokken zijn op het in art. 67e Awr genoemde gevolg van het doen of nalaten van de belastingplichtige. Dit gevolg
is dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of dat anderzinds te weinig belasting is geheven. De vraag of (voorwaardelijk) opzetbij de
belastingplichtige aanwezig is, moet worden beoordeeld op het moment waarop het handelen of nalaten van de belastingplichtige dat het tot zo
even bedoelde gevolg a125 plaatsvindt. Handelen of nalaten dat later plaats vindt (bijv. het nalaten van de belangstellende om op enig moment
tussen het indienen van de aangifte en het opleggen van de aanslag de juiste informatie aan de inspecteur te verstrekken) doet bij deze
beoordeling niet ter zake.
bewustheid
van opzet als bestanddeel van kwade trouw in de zin van art 16 Awr en het beboetbare feit feit van art 67e Awr is sprake als de belanghebbende
willens en wetens de inspecteur de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt (kwade trouw),
onderscheidenlijk het beboetbare feit begaat. Willens en wetens houdt in dat de belanghebbende zich ervan bewust was dat hij onjuiste
inlichtingen verstrekte of juiste informatie verzweeg teneinde de beoordeling door de inspecteur van de juistheid van de aangifte te
bemoeilijken, onderscheidenlijk dat de belanghebbende zich ervan bewust wasvan het gevolg van zijn handelen(het indienen van een onjuiste
of onvolledige aangifte) te weten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of dat anderzinds te weinig belasting is geheven. Deze
bewustheid kan het oogmerk van de belanghebbende zijn geweest (intentie), of eruit bestaan dat de belanghebbende zich ervan bewust is dat –
in dit geval – de aangifte niet juist kan zijn (noodzakelijkheidsbewustzijn) of zeer waarschijnlijk onjuist zal zijn (waarschijnlijkheidsbewustzijn).
voorwaardelijk opzet
Opzet omvat mede voorwaardelijk opzet. HR, 9 november 1954, NJ 1955, nr. 55 (cicero-arrest): voorwaardelijk opzet = dat de betrokkene zich
willens en wetens blootstelt aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat het verstrekken van onjuiste informatie of het
onthouden van juiste informatie (of bij boeten bij navordering: het beboetbare feit) zal leiden tot een onjuiste aanslag.
Dus: reeds de enkele aanvaarding (HR, 2 oktober 1991, nr. 27566, BNB 1991/323) of de enkele wetenschap (HR, 29 februari 2008, nr. 43274,
BNB 2008/156, V-N 2008/21.10) van de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans niet voldoende is voor voorwaardelijk opzet.