HR, 2 december 2011, nr. 11/01377

(art. 16, 27e, 47 en 67e awr)

HR: het Hof heeft te zware consequenties verbonden aan het verzaken van de inzageplicht. De HR heeft immers bepaald dat het verzaken van de
inzageplicht als zodanig geen bewijs oplevert van een beboetbaar feit en ook geen invloed heeft op de bewijslastverdeling en de beoordeling of
de boete proportioneel is, ro 452 en 453 en 463 van HR, 15 april 2011, 09/05192, V-N 2011/20,4

Aantekening:
Het BBBB is een verzameling van beleidsregels waaraan de inspecteur gebonden is, maar de rechter niet. De rechter dient geheel

zelfstandig te bepalen welke boete, gelet op de omstandigheden van het geval, passendén geboden is

Bewijs algemene uitganspunten:

1. de inspecteur moet, als het om de verhogingen/boeten gaat, voor elke boete bewijzen dat de belanghebbende opzettelijk of
grofschuldig niet aan zijn aangifteplicht heeft voldaan
2. aan de belanghebbende kan geen boete worden opgelegd voor een beboetbaar feit als de inspecteur niet heeft bewezen dat de
belanghebbende het heeft gepleegd. De omstandigheid dat de belanghebbende heeft geweigerd de door de inspecteur van hem
gevraagde inzage te verschaffen, levert als zodanig geen bewijs van het beboetbaar feit en heeft ook geen invloed op de
bewijslastverdeling
3. bij de beoordeling van de strafmaat dient de omvang van de verzwegen belasting voor elk jaar te worden bepaald aan de hand van
het vastgestelde belastingbedrag. Bij de beoordeling van de proportionaliteit van de boete ivm de ernst van het gepleegde feit, heeft
het gebrek aan medewerking van de belanghebbende geen betekenis, althans niet in die zin dat de belanghebbende zou bewijzen
dat hij geen beboetbaar feit heeft gepleegd.
Bewijslevering ook door middel van vermoedens
1. bij de beantwoording van de vrag of de inspecteur het bewijs van een beboetbaar feit heeft geleverd, dienen de waarborgen in acht
te worden genomen die een belastingplichtige kan ontlenen aan art 6, lid 2 EVRM. Die waarborgen houden o.m. in dat de bewijslast bij
de inspecteur rust en de belastingplichtige in geval van twijfel het voordeel van de twijfel moet krijgen.
2. voor de bewijslevering mag gebruik worden gemaakt van vermoedens. Dat mag er niet toe leiden dat de bewijslastverdeling wordt
verschoven van de inspecteur naar de belanghebbende. Het vermoeden moet redelijkerwijs (dus objectief) voortvloeien uit de
aanwezige bewijsmiddelen. Het zwijgen van de belastingplichtige kan alleen bijdragen tot het bewijs als uit de aanwezige
bewijsmiddelen reeds een zodanige verdenking voortvloeit dat die vraagt om uitleg van belanghebbende.
Aanvullend bewijs
1.HR, 25 november 2011, nr. 11/01393, V-N 2011/62,5: het aanvullend bewijs van het plegen van een beboetbaar feit kan door de
belanghebbende niet worden geleverd met gegevens over de gang van zaken bij een groot aantal anderen te weten een (aanzienlijke)
meerderheid van de vergelijkingsgroep van de meewerkers. De gegevens van meewerkers geven dus onvoldoende sterke
aanwijzingen dat de belanghebbende persoonlijk in de desbetreffende jaren een beboetbaar feit heeft gepleegd.