Hof Den Haag sluit zich volledig aan bij de beslissing van Rechtbank Den Haag over de informatiebeschikking. De rechtbank verklaarde de beroepen van X tegen de informatiebeschikking niet-ontvankelijk en ongegrond.

Datum: 03-04-2015 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2015:953 Editie: 30 april Instantie:Hof Den Haag Nummer: BK 14 _00565 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)rechtUitgavenummer: V-N Vandaag 2015/924

Met dagtekening 7 maart 2013 geeft de Belastingdienst aan belanghebbende, X, een informatiebeschikking die betrekking heeft op de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2009 t/m 31 augustus 2012 en de aangiften IB/PVV over de jaren 2009 t/m 2011. De aanslagen IB/PVV en Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2009 en 2010 zijn dan al opgelegd en daartegen loopt nog een bezwaarprocedure. Op die bezwaren doet de Belastingdienst op 10 mei 2013 uitspraak. De aanslag IB/PVV 2011 wordt opgelegd met dagtekening 10 januari 2014. In geschil is de rechtmatigheid van de informatiebeschikking.

Hof Den Haag sluit zich volledig aan bij de beslissing van Rechtbank Den Haag over de informatiebeschikking. De rechtbank verklaarde de beroepen van X tegen de informatiebeschikking niet-ontvankelijk en ongegrond. De informatiebeschikking moet, voor zover die betrekking heeft op de IB/PVV en de Zvw voor 2009 en 2010, worden geacht te zijn gegeven voor de ophanden zijnde uitspraken op bezwaar. Met de uitspraken op bezwaar is de informatiebeschikking van rechtswege komen te vervallen, zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. Voor zover de informatiebeschikking betrekking heeft op de IB/PVV 2011 oordeelt de rechtbank dat de beschikking met het opleggen van die aanslag eveneens van rechtswege is komen te vervallen en het beroep ook in zoverre niet-ontvankelijk is. Voor zover de informatiebeschikking betrekking heeft op de omzetbelasting is het beroep hiertegen ongegrond omdat de informatiebeschikking terecht is genomen.

Uit het arrest:

De rechtbank

4. De rechtbank heeft overwogen:

“(…)

7. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de informatie- en administratieverplichtingen, kan de inspecteur dit op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Awr, vaststellen bij een voor bezwaar vatbare informatiebeschikking. In het derde lid van genoemd artikel is bepaald dat indien de inspecteur een belastingaanslag oplegt of een beschikking geeft voordat de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking gegeven informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, de informatiebeschikking vervalt.

8. Uit de tekst van de informatiebeschikking blijkt dat die is gegeven met betrekking tot de heffing van IB voor de jaren 2009 tot en met 2011, de heffing Zvw voor het jaar 2010 en de heffing van omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 augustus 2012. Voor wat betreft de IB voor de jaren 2009 en 2010 en de Zvw 2010 is de informatiebeschikking gegeven nadat de desbetreffende aanslagen waren opgelegd en voordat uitspraak op de tegen die aanslagen gemaakte bezwaren werd gedaan, zodat de beschikking moet zijn gegeven met betrekking tot de uitspraken op bezwaar. Nu de uitspraken op bezwaar zijn gedaan voordat de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden is de rechtbank, met inachtneming van het bepaalde in artikel 52a, derde lid, van de Awr, van oordeel dat [de] informatiebeschikking, voor zover die ziet op de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen IB voor de jaren 2009 en 2010 en Zvw 2010, van rechtswege is vervallen. In zoverre heeft [belanghebbende] daarom geen belang meer bij zijn beroep en is het in zoverre niet-ontvankelijk.

9. Voor wat betreft de heffing van IB voor het jaar 2011 is de informatiebeschikking kennelijk genomen met betrekking tot de voor dat jaar op te leggen aanslag. Vast staat dat de aanslag is opgelegd met dagtekening 10 januari 2014. Deze aanslag is dus opgelegd voordat informatiebeschikking onherroepelijk is geworden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de informatiebeschikking, voor zover die is gegeven met betrekking tot de aanslag IB voor het jaar 2011, op grond van artikel 52a, derde lid, van de Awr, van rechtswege is komen te vervallen. Ook in zoverre heeft [belanghebbende] geen belang meer bij zijn beroep en is het beroep ook in zoverre dus niet-ontvankelijk.

10. Voor zover de informatiebeschikking ziet op de heffing van omzetbelasting overweegt de rechtbank dat zich in zoverre geen omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 52a, derde lid, van de Awr, op grond waarvan de informatiebeschikking zou zijn komen te vervallen. [De Inspecteur] heeft onder meer aangevoerd dat [belanghebbende] geen administratie heeft overgelegd en op geen enkel moment medewerking heeft verleend aan het aangekondigde boekenonderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] daarmee aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende] niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang zouden kunnen zijn en voor het voor dit doel ter beschikking stellen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Awr. [Belanghebbende] heeft, met hetgeen hij daarvoor heeft aangevoerd, geen feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. In zoverre is de informatiebeschikking terecht gegeven en is het beroep, voor zover het daartegen is gericht, ongegrond. Ingevolge artikel 27e, tweede lid, van de Awr zal de rechtbank een nieuwe termijn vaststellen om te voldoen aan de informatieverplichting.

11. Hoewel het beroep deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond is verklaard, is er, naar het oordeel van de rechtbank, aanleiding [de Inspecteur] te gelasten het door [belanghebbende] betaalde griffierecht te vergoeden en hem te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [de] aanslag IB voor het jaar 2011 is opgelegd nadat het onderhavige beroep tegen de informatiebeschikking is ingesteld. De uitspraak op bezwaar met betrekking tot de gegeven informatiebeschikking noopte [belanghebbende] tot het instellen van beroep, terwijl door de handelwijze van [de Inspecteur] pas na het instellen van het beroep het belang van de informatiebeschikking kwam te vervallen. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 487 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Voor het vergoeden van de werkelijke proceskosten is geen aanleiding, aangezien [belanghebbende] zijn stelling, dat hij door de handelwijze van [de Inspecteur] onnodig hoge kosten zou hebben moeten maken, op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt. Bovendien hebben de feiten en omstandigheden die [belanghebbende] in dit kader heeft genoemd voor een groot deel geen betrekking op het geven van de onderhavige informatiebeschikking maar op het opleggen van de aanslagen IB en Zvw voor de jaren 2009 en 2010. Voor het vergoeden van de kosten van het bezwaar tegen de informatiebeschikking is evenmin aanleiding omdat gesteld noch gebleken is dat [belanghebbende] tijdens de bezwaarfase om vergoeding daarvan heeft verzocht.