HR, 16 maart 2012, nr. 11/02684

(art 3.90 IB201)

Aantek: In HR 13 dember 1989, nr. 25077, BNB 1990/119 overweegt de HR dat aan het feitelijk handelen van de belastingdienstgedurende een
bepaalde periode, zonder dat dit berust op een toezegging, in bepaalde gevallen een in rechgte afdwingbaarvertrouwen kan worden ontleend:
afgezien van het geval dat de gedragslijn berust op een toezegging waarvan de belastingplichtige mocht menen dat zij ook voor het onderhavige jaar zou gelden, is voor in rechte te beschermen vertrouwen als hier bedoeld meer vereist dan de enkele omstandigheid daty de inspecteur gedurende enkele jaren bij het regelen van de aanslag
op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de inspecteur gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling.
Deze indruk is doorgaans niet gewettigd, indien de gedragslijn van de inspecteur voor belastingheffing in het verleden geen of verhoudingsgewijs geringe gevolgen heeft gehad. Omstandigheden als voorenbedoeld kunnen onder meer zijn gelegen in de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin de
belastingplichtige de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde had gesteld, in de vaststelling van een aanslag na raadpleging van bewijsstukken, na gehouden besprekingen of gevoerde correspondentie, danwel in overeenstemming met eerder verstrekte, voor de toen verstrekte aanslag van belang zijnde inlichtingen, of in de tegemoetkoming aan een bezwaar betreffende dezelfde zich onveranderd voordoende omstandigheid.

Aantekening: of er sprake is van een rechtens te honoreren vertrouwen dient te worden beoordeeld vanuit de optiek van de belanghebbende, dat de fiscus niet heeft beoogd dat vertrouwen te wekken is niet relevant, HR 27 juni 1984, nr. 22555, BNB 1984/240).
Dezelfde lijn volgt de HR mbt het door een boekenonderzoek bij de belanghebbende gewekte vertrouwen. Indien de belanghebbende mocht aannemen dat de fiscus, bij de uitvoering van een boekenonderzoek, een bepaalde aangelegenheid, die niet aan de aandacht van de controlerende ambtenaren kon zijn ontsnapt, op haar fiscale merites heeft beoordeeld, en de inspecteur niettemin geen opmerkingen heeft gemaakt noch heeft nageheven, dan wekt dit bij de belanghebbende in het algemeen het vertrouwen dat de fiscus instemt met de wijze waarop de belanghebbende de betrokken aangelegenheid in fiscaal opzicht heeft behandeld, HR, 18 december 1991,
nr. 27127, BNB 1992/182.