Rechtbank Den Haag oordeelt dat de aan rijschoolhouder X opgelegde navorderingsaanslagen op basis van een redelijke schatting zijn opgelegd. De inspecteur is namelijk uitgegaan van gemiddeld 36 lesuren per leerling.
Datum: 06-10-2016 ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2016:13237 Editie: 16 november Instantie:Rechtbank Den Haag Nummer: AWB – 15 _ 9055 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)rechtUitgavenummer: V-N Vandaag 2016/2427 Wetsartikelen:Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16
X exploiteert een rijschool. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur IB-navorderingsaanslagen op aan X. Volgens de inspecteur heeft X namelijk niet alle omzet verantwoord. De inspecteur gaat daarbij uit van 36 lesuren per leerling. X stelt dat er geen sprake is van een nieuw feit, en dat moet worden uitgegaan van 17 lesuren per leerling. Volgens X had de inspecteur namelijk, gezien de gegevens van het CBR, in één oogopslag kunnen zien dat de aangiften niet juist waren.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X te kwader trouw is, zodat de inspecteur gewoon kan navorderen. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de bewijslast dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn op X rust, en dat hij er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat ze te hoog zijn. Ook is er bij de navorderingsaanslagen volgens de rechtbank sprake van een redelijke schatting. Uit een onderzoek blijkt namelijk dat leerlingen gemiddeld 41,8 lesuren afnemen. Door uit te gaan van 36 lesuren heeft de inspecteur de omzet redelijk geschat. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslagen nog wel, omdat de inspecteur geen rekening heeft gehouden met de willekeurige afschrijving van de auto’s.