Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de inspecteur ook over 2008 niet mocht navorderen na de onjuiste verliesverrekening. Er is geen sprake van een nieuw feit en evenmin van een fout in de zin van artikel 16 lid 2 letter c van de AWR. Het hof verwerpt het betoog van de inspecteur dat er sprake is van een fout ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften.
De Belastingdienst legt aan X navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 en 2009 op om een onjuiste verrekening van verliezen te corrigeren.
Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de inspecteur ook over 2008 niet mocht navorderen na de onjuiste verliesverrekening. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een nieuw feit, zodat navordering ex. art. 16 lid 1 AWR niet mogelijk is. Voor navordering ex. art. 16 lid 2 onderdeel c AWR ziet het hof evenmin ruimte. De onderhavige navorderingsaanslagen zijn opgelegd om de eerdere verrekening van het verlies dat is vastgesteld bij de navorderingsaanslag 2007 met de definitieve aanslagen over de jaren 2008 en 2009 ongedaan te maken. Uit de feiten blijkt volgens het hof dat er sprake van aan de inspecteur bekende systeemfouten in het automatiseringssysteem bij de verrekening van verliezen. De Belastingdienst heeft geen toereikende maatregelen getroffen om de systeemfouten te herstellen of de gevolgen ervan te verzachten. De kans op het achterwege blijven van correctiehandelingen was hierdoor zo reëel en hing zozeer samen met de systeemfouten, dat dit achterwege blijven niet op zichzelf als de oorzaak van de foutieve aanslagen mag worden beschouwd. Het hof verwerpt het betoog van de inspecteur dat er sprake is van een fout ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften. Het hof concludeert dat navordering niet mogelijk was en verklaart het hoger beroep van X gegrond.
Beoordeling van het hoger beroep
De Inspecteur heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de door de gemachtigde aan de Inspecteur verstuurde brief van 23 februari 2013 dient te worden aangemerkt als het voor navordering vereiste nieuwe feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Awr. Evenals de rechtbank is het Hof van de oordeel dat geen sprake is van een nieuw feit. De bedoelde brief bevat geen informatie welke de Inspecteur niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn.
De Inspecteur heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat voor beide jaren sprake is van een fout in de zin van artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, van de Awr, die belanghebbende redelijkerwijs kenbaar was, op grond waarvan kan worden nagevorderd.
Bij de beoordeling van het betoog van de Inspecteur moet het volgende worden vooropgesteld.
In zijn arrest van 27 juni 2014, nr. 13/02194, ECLI:NL:HR:2014:1529, BNB 2014/202 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“Uit de parlementaire behandeling van het in artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR opgenomen voorschrift (…) moet worden afgeleid dat het begrip ‘fout’ in deze bepaling neutraal en ruim is bedoeld, en dat daaronder moet worden verstaan elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling, zoals schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten maar ook andere fouten zoals “fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften”, indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld. De wetgever heeft met de introductie van deze regeling echter niet willen breken met de voorheen ontwikkelde rechtspraak over beoordelingsfouten van de inspecteur (…). Die rechtspraak houdt in dat herstel door middel van navordering niet mogelijk is indien een aanslag te laag is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht (zie HR 8 augustus 2003, nr. 37570, ECLI:NL:HR:2003:AI0921, BNB 2003/345). Een dergelijke beoordelingsfout kan niet op basis van artikel 16, lid 2, letter c, AWR worden hersteld, ook niet indien zij voor de belastingplichtige kenbaar was.”
Voor de vraag of sprake is van een fout in de zin van artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, van de Awr dan wel van een beoordelingsfout als bedoeld in voormelde zin is van belang of er al dan niet een discrepantie bestaat tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd. Een dergelijke discrepantie kan echter niet aanwezig worden geacht in geval van fouten die het gevolg zijn van een onjuiste gegevensverwerking (door personen of automatiseringssystemen) welke voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor binnen de Belastingdienst of op de eenheid gekozen is. In dat geval moet de inspecteur worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de fout een gevolg is van de keuze van de inspecteur of de Belastingdienst voor een onzorgvuldige werkwijze met beperkte controle (HR 9 juli 2004, nr. 38 980, BNB 2004/351) of het gevolg is van het laten invoeren van gegevens uit de aangifte in het geautomatiseerde systeem door personen met onvoldoende vakkennis en zonder voldoende instructie (HR 25 februari 2005, nr. 40 456, BNB 2005/173). Onder een fout die voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor gekozen is, is ook te begrijpen het vaststellen van een te lage aanslag ten gevolge van een ten tijde van de aanslagregeling aan de inspecteur bekende systeemfout in enig door de inspecteur in het kader van de aanslagregeling gebruikt automatiseringssysteem, met betrekking tot welke systeemfout geen toereikende maatregelen zijn getroffen tot herstel of om de gevolgen ervan te vermijden (HR 8 augustus 2003, nr. 37570, ECLI:NL:HR:2003:AI0921, BNB 2003/345 en HR 14 april 2006, nr. 40958, ECLI:NL:HR:2006:AT7225, BNB 2006/315).
De Inspecteur heeft ter zitting gesteld dat de werkwijze van de Belastingdienst bij de vaststelling van een aanslag naar een negatief bedrag het volgende inhoudt. Het geautomatiseerde systeem van de aanslagregeling werkt volgens een staffel, waarin verliezen automatisch worden opgenomen. Een bij het vaststellen van de aanslag vastgesteld verlies wordt automatisch verrekend met een bij definitieve aanslag of navorderingsaanslag vastgesteld positief belastbaar inkomen van een later jaar (carry forward). Het terugwentelen van verliezen (carry back) daarentegen geschiedt niet automatisch; daarvoor moet een “menselijke” handeling worden verricht. In het geval een verlies over een bepaald jaar wordt vastgesteld, geeft het systeem een waarschuwingssignaal en dient op dat moment te worden bezien of dat verlies moet worden verrekend met een aanslag van een eerder jaar, ook als deze niet onherroepelijk vaststaat.
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 3.150 van de Wet IB 2001 wordt een verlies verrekend met de inkomens uit werk en woning van de drie voorafgaande en de negen volgende kalenderjaren. Het vijfde lid van deze bepaling schrijft dwingend voor dat de verrekening dient plaats te vinden in de volgorde waarin de verliezen zijn ontstaan en de inkomens zijn genoten.
De onderhavige navorderingsaanslagen zijn opgelegd teneinde de eerder plaatsgehad hebbende verrekening van het verlies dat is vastgesteld bij de navorderingsaanslag over het jaar 2007 met de definitieve aanslagen over de jaren 2008 en 2009 ongedaan te maken.
De Inspecteur heeft gesteld dat de fouten die aanleiding waren voor de onderhavige navorderingen erin bestaan dat de aanslagregelaar, nadat hij de navorderingsaanslag over het jaar 2004 had vastgesteld, heeft verzuimd te bezien of er nog een verrekenbaar verlies openstond en dat, in het geval hij dat wel had gedaan hij gestuit was op het bij de definitieve aanslag over het jaar 2007 vastgestelde verlies. Naar het oordeel van het Hof zijn de fouten die aan de navorderingsaanslagen ten grondslag liggen voorts erin gelegen dat de Inspecteur, nadat hij de navorderingsaanslag over het jaar 2007 had vastgesteld, het bij die aanslag vastgestelde verlies heeft verzuimd te verrekenen met de navorderingsaanslag van 2004 in plaats van deze te verrekenen met de aanslagen van 2008 en 2009. Verder constateert het Hof met de Inspecteur dat bij de vaststelling van de aanslagen van 2008 en 2009 het over het jaar 2007 vastgestelde verlies niet automatisch had mogen worden meegenomen door het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst, aangezien dat verlies had moeten worden verrekend met de navorderingsaanslag van 2004. Bevestiging hiervan vindt het Hof in de brief van de gemachtigde van belanghebbende van 23 februari 2013.
Naar het oordeel van het Hof is ten aanzien van de hiervoor in 7.5.3 beschreven fouten en gelet op de hiervoor in 7.4 omschreven toelichting daarop van de Inspecteur sprake van aan de Inspecteur bekende systeemfouten in het door hem gebruikte automatiseringssysteem, met betrekking tot welke systeemfouten geen toereikende maatregelen zijn getroffen tot herstel of om de gevolgen ervan te vermijden. De kans op het achterwege blijven van correctiehandelingen was zo reëel en hing zozeer samen met de systeemfouten, dat dit achterwege blijven niet op zichzelf als de oorzaak van de foutieve aanslagen mag worden beschouwd. Het betoog van de Inspecteur dat sprake is van een fout ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften moet derhalve worden verworpen. Dit leidt ertoe dat navordering niet mogelijk is.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep van belanghebbende gegrond en het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond. Beslist dient te worden als hierna vermeld.