Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het niet aannemelijk is dat de dagtekening van het aanslagbiljet niet is gelegen na de datum van de terpostbezorging. X maakt niet aannemelijk dat hij de aanslag pas kort voor 7 februari 2012 heeft ontvangen.
Aan X wordt, met dagtekening 7 december 2011, een IB-aanslag 2009 opgelegd. Hij maakt op 7 februari 2012 bezwaar tegen deze aanslag. De inspecteur wijst het bezwaar af. Rechtbank Noord-Nederland verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. In hoger beroep stelt X dat hij de aanslag pas kort voor 7 februari 2012 heeft ontvangen.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het niet aannemelijk is dat de dagtekening van het aanslagbiljet niet is gelegen na de datum van de terpostbezorging (29 november 2011). Verder stelt het hof vast dat de aanslag op de juiste wijze bekend is gemaakt. Het hof acht hierbij onder andere van belang dat de aanslag een juiste tenaamstelling bevat, en ook door X is ontvangen. Verder blijkt volgens het hof uit de gang van zaken met betrekking tot de verzending van de aanslag, dat de aanslag op 29 november 2011 aan het postbedrijf TNT ter verzending is aangeboden. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
4Beoordeling van het geschil
4.1
De Rechtbank heeft in haar oordeel omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar geoordeeld dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift tegen de aanslag in de IB/PVV 2009 is aangevangen op 8 december 2011, zijnde de dag na die van dagtekening van die aanslag.
4.2
Belanghebbende betwist de datum van bekendmaking van de aanslag in de IB/PVV 2009 en betwist, in samenhang daarmee, de aanvang van de bezwaartermijn. Belanghebbende stelt dat hij de aanslag pas heeft ontvangen kort voor 7 februari 2012, de dagtekening van zijn bezwaarschrift. Volgens belanghebbende is er om die reden geen sprake van overschrijding van de bezwaartermijn leidend tot niet-ontvankelijkheid daarvan.
4.3
De termijn voor het instellen van bezwaar vangt op de voet van artikel 22j van de AWR aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de aanslag, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Volgens artikel 5 van de AWR geldt de dagtekening van het aanslagbiljet als dagtekening van de vaststelling van de aanslag.
Volgens artikel 3:41 van de Awb in samenhang met artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, wordt de aanslag vervolgens bekend gemaakt door toezending of uitreiking van het door de Inspecteur opgemaakte aanslagbiljet.
4.4
Volgens vaste jurisprudentie kan, indien de bekendmaking van het aanslagbiljet geschiedt door toezending, in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden (vgl. HR 5 maart 2004, nr. 39 245, ECLI:NL:HR:2004:AO5063). Deze regel lijdt, voor zover relevant, uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt en dit het gevolg is van een fout van de Belastingdienst (bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan de Belastingdienst is te verwijten). In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden.
4.5
Uit de stukken van het geding blijkt dat het aanslagbiljet op juiste wijze is geadresseerd.
4.6
Belanghebbendes stelling in hoger beroep behelst dat de aanslag niet tijdig, dat wil zeggen kort na de bekendmaking daarvan, door hem is ontvangen en dat dit niet tijdig ontvangen van de aanslag niet anders kan zijn dan het gevolg van de handelwijze van de Belastingdienst of van de postbezorging in opdracht van de Belastingdienst, hetgeen niet voor zijn risico behoort te komen. Het Hof volgt belanghebbende niet in die redenering.
4.7
Op grond van de stukken van het geding acht het Hof niet aannemelijk dat de dagtekening van het aanslagbiljet (7 december 2011) niet is gelegen na de datum van de terpostbezorging (29 november 2011) en dat de aanslag op de juiste wijze overeenkomstig 3:41 Awb bekend is gemaakt. Hierbij betrekt het Hof:
– de in 2.8 beschreven gang van zaken bij de Belastingdienst waarmee aannemelijk is geworden dat de aanslag op 29 november 2011 aan het postbedrijf TNT ter verzending is aangeboden,
– dat de aanslag juist te naam gesteld is en ook door belanghebbende is ontvangen,
– dat in het bezwaarschrift van 7 februari 2012, opgesteld door de toenmalig gemachtigde van belanghebbende, wel wordt gerefereerd aan het bezwaar betreffende het jaar 2008 maar niet is gerefereerd aan een latere ontvangst van het aanslagbiljet dan de dagtekening.
Met hetgeen is gesteld en aangedragen, heeft belanghebbende voorts geen feiten aannemelijk gemaakt op grond waarvan een uitzondering zou moeten worden gemaakt op de in 4.4 geformuleerde hoofdregel.
4.8
Belanghebbende heeft in zijn hogerberoepschrift een bewijsaanbod gedaan met betrekking tot de stelling dat hij minimaal tweemaal per week zijn postbus ledigde. Nu de Inspecteur deze stelling niet betwist, gaat het Hof aan het bewijsaanbod voorbij.
4.9
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende draagt de bewijslast hiervan. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met betrekking tot deze stelling onvoldoende gesteld of aannemelijk gemaakt om te komen tot het oordeel dat belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.
Slotsom
Gelet op het voorgaande zal het hoger beroep ongegrond worden verklaard.