Rechtbank Den Haag oordeelt dat wanneer een informatiebeschikking door het opleggen van een aanslag komt te vervallen de inspecteur niet nogmaals een identieke informatiebeschikking mag opleggen.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat wanneer een informatiebeschikking door het opleggen van een aanslag komt te vervallen de inspecteur niet nogmaals een identieke informatiebeschikking mag opleggen. Dit blijkt uit de wetsgeschiedenis van art. 52a AWR. Als de inspecteur wel de bevoegdheid zou hebben om (zonder dat zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen) dezelfde vragen nogmaals te stellen in de bezwaarfase en bij gebreke aan een in zijn ogen afdoende antwoord hierop een tweede, inhoudelijk identieke, informatiebeschikking zou kunnen vaststellen, zou de bepaling in art. 52a lid 3 AWR weinig of geen betekenis hebben. Dit artikellid is er immers op gericht de belastingplichtige rechtsbescherming te bieden, en aan welke bescherming in ernstige mate afbreuk zou worden gedaan bij een zodanige herkansingsmogelijkheid voor de Belastingdienst. De rechtbank verbindt aan de tweede onherroepelijk vaststaande informatiebeschikking geen rechtsgevolgen. Er volgt geen omkering van de bewijslast, de aanslag wordt verminderd met de door de inspecteur toegepaste KB Lux correctie.
Beoordeling van het geschil
10. Op grond van artikel 25, derde lid, en artikel 27e, eerste lid, van de AWR zoals deze artikelleden luiden vanaf 1 juli 2011, geldt omkering van de bewijslast onder meer als sprake is van een onherroepelijke informatiebeschikking als bedoeld in art 52a, eerste lid, van de AWR.
11. Artikel 52a van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, (…), kan de inspecteur dit vaststellen bij voor vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.”
12. Blijkens de Handelingen van de Eerste Kamer van 12 april 2011, EK 24-6-23, heeft de initiatiefneemster mr. I. Dezentjé Hamming-Bleumink van het wetsvoorstel “Rechtsbescherming belastingplichtigen bij controlehandelingen fiscus” ter zake van de invoering van het voormelde artikel 52a onder andere het volgende opgemerkt:
“Op de inspecteur rust het initiatief om zo’n beschikking te nemen, dat is de kern van het voorstel. Doet hij dat niet, om welke reden dan ook, dan is de zaak daarmee afgedaan. (…) Komt de inspecteur er later achter bijvoorbeeld bij de aanslagregeling of tijdens bezwaar tegen de aanslag, dat hij bepaalde informatie in retroperspectief toch nodig heeft, dan kan hij zich niet meer op het standpunt stellen dat de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde zijn. Dit geldt ook na de fase van de aanslagregeling bijvoorbeeld als de inspecteur wil navorderen. Dat is terecht. Als de overheid gebruikmaakt van de bevoegdheid om verplichtingen aan burgers op te leggen, is het redelijk dat erop wordt toegezien dat de verplichtingen deugdelijk worden nagekomen.”
13. Vaststaat dat verweerder op 14 november 2012 een informatiebeschikking over het jaar 2009 heeft afgegeven, welke beschikking van rechtswege is komen te vervallen op grond van artikel 52a, derde lid, van de AWR. Verder staat vast dat verweerder in de bezwaarfase een tweede informatiebeschikking heeft afgegeven terwijl geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden en in welke beschikking hij geen nieuwe vragen heeft gesteld. Als verweerder zoals door hem is betoogd inderdaad de bevoegdheid zou hebben om dezelfde vragen nogmaals te stellen in de bezwaarfase en bij gebreke aan een in zijn ogen afdoende antwoord hierop een tweede, inhoudelijk identieke, informatiebeschikking zou kunnen vaststellen, zou de bepaling in artikel 52a, derde lid, van de AWR weinig of geen betekenis hebben. Dit artikellid is er immers op gericht de belastingplichtige rechtsbescherming te bieden, en aan welke bescherming in ernstige mate afbreuk zou worden gedaan bij een zodanige herkansingsmogelijkheid voor verweerder. Een dergelijke mogelijkheid acht de rechtbank, mede bezien in het licht van de aangehaalde passage uit de parlementaire geschiedenis, dan ook in strijd met doel en strekking van artikel 52a, derde lid, van de AWR. Verweerders betoog in dezen faalt derhalve.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verbindt de rechtbank geen rechtsgevolgen aan de tweede informatiebeschikking. Dit houdt in dat de bewijslast niet op grond van deze informatiebeschikking kan worden omgekeerd.
15. Verweerder heeft ter zitting voorts het standpunt ingenomen dat eiser de vereiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank ziet geen aanleiding daarvan af te wijken. Dit leidt tot de conclusie dat de bewijslast niet kan worden omgekeerd. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslag in dat geval moet worden verminderd met de door verweerder aangebrachte correctie.
16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.