Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat de ontvanger door het alsnog overleggen van stukken aannemelijk maakt dat de melding van betalingsonmacht niet tijdig is geschied. Voorts wordt met de ambtsedige verklaring van de controle-ambtenaar voldoende weerlegd dat sprake is geweest van een impliciete melding tijdens het voorafgaande boekenonderzoek.
Datum: 16-10-2014 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2014:4384 Editie: 26 november Instantie:Hof ‘s-Hertogenbosch Nummer: 13-00540 Rubriek: Invordering Uitgavenummer:V-N Vandaag 2014/2386 Wetsartikelen: Invorderingswet 1990, 36
Belanghebbende, X bv, is enig aandeelhouder en bestuurder van A bv. In mei 2008 start een boekenonderzoek bij A bv. Het onderzoek resulteert in diverse naheffingsaanslagen met (deels) boetes. A bv gaat op 1 oktober 2009 failliet. In geschil is of X bv door de ontvanger terecht hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor € 359.692. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vermindert de aansprakelijkstelling tot € 8.857, zijnde de aanslagen waarvoor niet tijdig de betalingsonmacht is gemeld. Door de ontvanger zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt wat de uiterste meldingsdata waren. De meldingstermijn hiervoor wordt dus geacht te eindigen twee weken na de vervaldagen. De verklaring van X bv dat de inspecteur door het boekenonderzoek reeds kennis had van de betalingsproblemen van A bv, is geloofwaardig. De kennis van de inspecteur moet voorts worden toegerekend aan de ontvanger. De ontvanger gaat in hoger geroep. Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat de ontvanger door het alsnog overleggen van stukken aannemelijk maakt dat de melding van betalingsonmacht niet is geschied binnen twee weken na de dag waarop de verschuldigde belastingen afgedragen hadden moeten zijn. Aangezien deels sprake is geweest van opzet en/of grove schuld, kon X bv in zoverre sowieso niet bevrijdend melden. Voorts wordt met de ambtsedige verklaring van de controle-ambtenaar voldoende weerlegd dat sprake is geweest van een impliciete, mondelinge melding. X bv maakt niet aannemelijk dat het niet aan haar te wijten is dat geen betalingsonmacht is gemeld. X bv wordt daarom niet toegelaten tot weerlegging van het vermoeden dat de niet-betaling aan haar is te wijten. Met betrekking tot één aanslag maakt X bv echter aannemelijk dat A bv (deels) niet in gebreke was. Bij de betaling was weliswaar een verkeerd betalingskenmerk gebruikt, maar het had direct duidelijk moeten zijn op welk tijdvak deze betrekking had. De aansprakelijkstelling wordt vastgesteld op € 240.993. Het beroep van de ontvanger is deels gegrond.