Rechtbank Oost-Nederland 28 februari 2013 AWB 12/219R
Art. 8:75a AWB, art. 2, lid 3, Besluit Proceskosten
3. Beoordeling van het geschil
De rechtbank stelt vast dat uitsluitend in geschil is of verweerder aan eiseres terecht een proceskostenvergoeding ter hoogte van € 220,95 heeft toegekend voor de kosten die zij in bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de kosten
die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Met de woorden ‘redelijkerwijs heeft moeten maken’ is bedoeld dat de kosten redelijkerwijs gemaakt moeten zijn, maar ook dat de hoogte van die kosten redelijk is (de dubbele redelijkheidtoets).
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres tijdig heeft verzocht om een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar en dat de WOZ-beschikkingen zijn verminderd wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
De hoogte van de proceskostenvergoeding wordt bepaald op basis van het Bpb.
Ten aanzien van de vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
Artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb, voor zover hier van belang, bepaalt dat een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb betrekking kan hebben op kosten van door derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb wordt het bedrag van de kosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, overeenkomstig het in de bijlage bij het Bpb opgenomen tarief vastgesteld.
Uit de bijlage bij het Bpb, zoals deze gold ten tijde van de bestreden uitspraak op bezwaar, volgt dat voor het indienen van een bezwaarschrift een punt wordt toegekend, dat in het onderhavige geval een waarde heeft van € 218,-.
Onder punt C2 van de bijlage bij het Bpb is bepaald dat in het geval van minder dan vier samenhangende zaken bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding een factor 1 wordt toegepast.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bpb worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
Artikel 3, tweede lid, van het Bpb, voor zover hier van belang, bepaalt dat onder samenhangende zaken wordt verstaan: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
De rechtbank stelt vast dat in de beschikking van 29 januari 2013 ten aanzien van alle drie de objecten de voor het belastingjaar 2012 vastgestelde WOZ-waarde is opgenomen. Deze brief bevat derhalve drie beschikkingen, die zien op verschillende kantoorruimten met verschillende WOZ-waarden. Wel zijn de kantoorruimten gelegen binnen één complex.
Verder blijkt uit de stukken dat de hiertegen gerichte bezwaarschriften gelijktijdig en door dezelfde gemachtigde zijn ingediend. De gronden van de verschillende bezwaarschriften komen gedeeltelijk met elkaar overeen, maar zijn niet geheel identiek. Ten aanzien van het object [adres] heeft eiseres er onder verwijzing naar de feitelijke huurprijs van het object op gewezen dat verweerder bij de bepaling van de WOZ-waarde is uitgegaan van een te hoge huurwaarde. Ten aanzien van het object [adres] heeft eiseres er onder verwijzing naar recent gerealiseerde huren in het complex en de nabije omgeving op gewezen dat verweerder bij de bepaling van de WOZ-waarde is uitgegaan van een te hoge huurwaarde. Ten aanzien van het object [adres] heeft eiseres er op gewezen dat verweerder bij de bepaling van de WOZ-waarde is uitgegaan van een te hoge kapitalisatiefactor en een te hoge huurwaarde.
De rechtbank is van oordeel dat, alhoewel de bezwaarschriften gelijkenis met elkaar vertonen, deze toch dusdanig op het individuele geval waar zij op zien zijn toegesneden en daarmee dermate van elkaar verschillen, dat geen sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb. Hierbij acht de rechtbank mede van belang dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de WOZ-waarden van de objecten[adres] en [..] enerzijds en het object [adres] anderzijds.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in de uitspraak op bezwaar ten onrechte slechts één punt heeft toegekend in het kader van de vergoeding voor de drie ingediende bezwaarschriften. De rechtbank zal het beroep om deze reden gegrond verklaren, de bestreden uitspraak op bezwaar, voor zover deze ziet op de proceskostenvergoeding in bezwaar, vernietigen en verweerder veroordelen om ter zake van de ingediende bezwaarschriften een proceskostenvergoeding toe te kennen van € 654,- (3 x € 218,-).
Ten aanzien van de vergoeding van de in bezwaar door eiseres overgelegde taxatierapporten
Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Bpb kan een veroordeling in de kosten, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, eveneens betrekking hebben op:
‘kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht’.
In de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder op basis van artikel 8, tweede lid,
van de Beleidsregels besloten geen vergoeding toe te kennen voor het op laten stellen van
de taxatierapporten.
Artikel 8, tweede lid, van de Beleidsregels luidt als volgt:
‘Een taxatierapport is per definitie uitgesloten van proceskostenvergoeding.
Toezending van, verwijzing naar of citeren uit een taxatierapport wordt door de gemeente opgevat als onderdeel van het bezwaarschrift en komt daarmee niet zelfstandig voor vergoeding in aanmerking. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties zal van bovenstaande bepaling worden afgeweken.’
Uitgangspunt van artikel 7:15 van de Awb en het Bpb is dat indien op verzoek van een belanghebbende een taxatierapport door een deskundige wordt opgesteld in verband met
een bezwaarprocedure over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de
Wet WOZ en dit taxatierapport aan de heffingsambtenaar wordt overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt, de belanghebbende de kosten voor het taxatierapport redelijkerwijs heeft moeten maken (zie Hoge Raad, 13 juli 2012, LJN: BX0919). Ook het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden overwoog dit in zijn uitspraak van 15 januari 2013, procedurenummer 12/00255. In die procedure was ook de vraag aan de orde of verweerder op grond van het door hem gehanteerde beleid af had mogen zien van het toekennen van een vergoeding voor in bezwaar gemaakte deskundigenkosten ten behoeve van het opstellen van een taxatierapport.
In navolging van hetgeen het Hof Arnhem – Leeuwarden in de genoemde uitspraak oordeelde, acht de rechtbank het op voorhand uitsluiten van vergoeding van kosten voor het op laten stellen van een taxatierapport in de bezwaarfase in strijd met het hiervoor genoemde uitgangspunt van artikel 7:15 van de Awb en het Bpb. De Beleidsregels kunnen niet een juiste wetstoepassing terzijde zetten. Hetgeen verweerder in verweer heeft aangevoerd met betrekking tot de functie en de waarde van een in bezwaar ingediend taxatierapport, volgt de rechtbank dan ook niet.
Voorts is de rechtbank niet gebleken dat de taxatiekosten in het onderhavige geval redelijkerwijs niet gemaakt hoefden te worden, zodat er op voorhand geen beletsel is om verweerder te veroordelen tot het vergoeden van deze kosten.
Eiseres heeft in beroep drie facturen van het taxatiebureau [naam]overgelegd ter zake van het opstellen van een taxatierapport ter nadere onderbouwing van de door eiseres ingediende bezwaarschriften. De kosten voor het opstellen van de taxatierapporten bedragen volgens deze facturen € 285,60,-, € 476,- en € 288,95.
De stelling van verweerder dat de taxatierapporten overbodig waren, omdat met de kennis, ervaring en wetenschap van de gemachtigde van eiseres niet verwacht mag worden dat deze in de bezwaarfase toegevoegde waarde hebben, volgt de rechtbank niet. De deskundigheid die vereist is voor het bepalen van de waarde van een onroerende zaak in een taxatierapport is een andere dan de deskundigheid die van een rechtsbijstandverlener in WOZ-procedures wordt verwacht. Daarnaast blijkt naar het oordeel van de rechtbank reeds uit de omstandigheid dat in de uitspraak op bezwaar de WOZ-waarden van de onderhavige objecten zijn bepaald op of rond de in de taxatierapporten voorgestane waarden, dat deze rapporten van toegevoegde waarde zijn geweest.
Voor zover verweerder ter zitting heeft betoogd dat de taxatierapporten geen toegevoegde waarde hebben, omdat deze pas bij het aanvullend bezwaar van 21 mei 2012 zijn overgelegd, terwijl verweerder toen al aan zijn taxateur opdracht had gegeven de drie objecten van eiseres te taxeren, volgt de rechtbank dit evenmin. De bestreden uitspraak op bezwaar is van 26 juli 2012, derhalve ruim na het aanvullen door eiseres van de gronden van haar bezwaarschriften. In deze uitspraak op bezwaar is verweerder ook ingegaan op deze nadere gronden van bezwaar. Tevens is verweerder in de uitspraak op bezwaar ingegaan op de taxatierapporten van eiseres.
Verder staat een ten aanzien van de taxatierapporten gemaakte als ‘no cure, no pay’ te kenschetsen betalingsafspraak niet aan vergoeding van de kosten voor het opstellen van de taxatierapporten in de weg.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de taxatiekosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van haar bezwaarschriften. De rechtbank ziet daarom ook op dit punt aanleiding het beroep gegrond te verklaren en de bestreden uitspraak op bezwaar te vernietigen, voor zover deze ziet op de proceskostenvergoeding in bezwaar. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om, in het kader van een finale geschilbeslechting, zelf de hoogte van de toe te kennen vergoeding voor de gemaakte taxatiekosten te bepalen.
In zijn uitspraak van 8 november 2012, LJN: BY2756, heeft het Gerechtshof Amsterdam in aansluiting op het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, LJN: BX0904, onder meer bepaald dat de hoven als richtlijn voor een kostenvergoeding voor taxaties van courante
niet-woningen een uurtarief van € 65,- zullen hanteren. Nu de onderhavige taxatierapporten betrekking hebben op kantoorruimten, acht de rechtbank een uurtarief van € 65,- redelijk. Tevens acht de rechtbank de in de facturen van taxatiebureau [naam]. genoemde uren die zijn besteed aan de taxatie van de drie objecten van eiseres, te weten drie uren voor het object [object], vijf uren voor het object [object] en drie uren voor het object [object], niet onredelijk.
Daarnaast komen de gemaakte kadasterkosten ter hoogte van € 2,95 op grond van artikel 1, aanhef en onder e, van het Bpb voor vergoeding in aanmerking.
Uit het voorgaande volgt dat de door verweerder te betalen proceskostenvergoeding voor de in bezwaar overgelegde taxatierapporten wordt bepaald op (11 x € 65,- + € 2,95 =) € 717,95.
Gelet op de strekking van artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt dat alleen indien de aan een belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting op hem drukt, de voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor de werkzaamheden van een deskundige behoren te worden verhoogd met omzetbelasting naar de op grond van de bepalingen van de Wet op de omzetbelasting 1968 toepasselijke tarieven (Hoge Raad
15 april 2011, LJN: BQ1222).
Nu eiseres een B.V. betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding de te vergoeden kosten voor de taxatierapporten te verhogen met het van toepassing zijnde BTW-tarief.
De rechtbank zal de totale door verweerder te betalen vergoeding voor de kosten die eiseres voor de behandeling van haar bezwaar heeft moeten maken bepalen op € 1.371,95 (€ 654,- + € 717,95).