hof amsterdam 26 september 2013 3384

Wet financiering sociale verzekeringen. Bevoegdheid inspecteur om nieuwe beschikkingen gedifferentieerde premie te nemen. Naar het oordeel van het Hof was de inspecteur hiertoe niet bevoegd.

4Beoordeling van het geschil

4.1.

In artikel 37 van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) was in de voor het jaar 2007 geldende tekst – voor zover in dezen van belang – het volgende bepaald:

“1. Het UWV stelt, (…), vast:

a. voor de berekening van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Arbeidsongeschiktheidskas een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage;

b. (…)

2. Elk jaar wordt met ingang van 1 januari een opslag of korting vastgesteld waarmee het in het eerste lid, onder a, bedoelde percentage wordt verhoogd respectievelijk verlaagd. (…) Voor de werkgever die niet behoort tot een categorie als bedoeld in de tweede zin stelt de inspecteur de korting of opslag vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

3. De inspecteur stelt in geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het tweede lid, opnieuw bij voor bezwaar vatbare beschikking vast voor de werkgever die een onderneming of een deel daarvan verkrijgt en voor de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt.

(…)

6. Beschikkingen van de inspecteur op grond van dit artikel worden genomen gehoord het UWV en in overeenstemming met het UWV.”

4.2.

In artikel 38 van de Wfsv was in de voor het jaar 2007 geldende tekst – voor zover in dezen van belang – het volgende bepaald:

“1. Het UWV stelt vast:

a. voor de berekening van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage;

b. (…)

2. Elk jaar wordt met ingang van 1 januari een opslag of korting vastgesteld waarmee het in het eerste lid, onder a, bedoelde percentage wordt verhoogd respectievelijk verlaagd. (…) Voor de werkgever die niet behoort tot een categorie als bedoeld in de tweede zin stelt de inspecteur de korting of opslag vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

3. De inspecteur stelt in geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het tweede lid, opnieuw bij voor bezwaar vatbare beschikking vast voor de werkgever die een onderneming of een deel daarvan verkrijgt en voor de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt.

(…)

5. Beschikkingen van de inspecteur op grond van dit artikel worden genomen gehoord het UWV en in overeenstemming met het UWV.”

4.3.

In artikel 59, eerste lid van de Wfsv is bepaald:

“De premies voor de werknemersverzekeringen worden geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de loonbelasting geldende regels.”

4.4.

De in de uitspraak van de rechtbank onder 2.3 gemelde beschikkingen met dagtekening 20 oktober 2007 zijn genomen op de voet van de laatste zin van het tweede lid van de artikelen 37 en 38 Wfsv (tekst voor het jaar 2007). Het kortingspercentage voor de gedifferentieerde premie WAO is daarbij voor het jaar 2007 vastgesteld op 0,08%, het kortingspercentage voor de gedifferentieerde premie WGA voor het jaar 2007 op 0,12%.

4.5.

De omstreden beschikkingen gedagtekend 27 december 2008 zijn genomen omdat bij de berekening van de voor belanghebbende geldende korting of opslag een of meer fouten zijn gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat die fouten te wijten zijn aan belanghebbende. In de nieuwe beschikkingen is het opslagpercentage voor de gedifferentieerde premie WAO vastgesteld op 0,22%, het opslagpercentage voor de gedifferentieerde premie WGA op 0,31%.

4.6.

Behoudens voor de – in dezen niet aan de orde zijnde – gevallen bedoeld in het derde lid van de artikelen 37 en 38 Wfsv (tekst voor het jaar 2007), ontbreekt het in die artikelen aan een bepaling die de inspecteur de bevoegdheid geeft een eerder bij beschikking vastgestelde opslag of korting op de gedifferentieerde premie WAO of WGA te herzien of die beschikking te vernietigen en door een nieuwe te vervangen.

4.7.

Uit de bewoordingen van de artikelen 37, tweede lid, en 38, tweede lid, Wfsv (tekst voor het jaar 2007) volgt naar het oordeel van het Hof dat de (definitieve) vaststelling van de gedifferentieerde premie – waaronder in voorkomend geval begrepen de individuele korting of opslag – voor elk jaar slechts éénmaal plaatsvindt. Deze uitleg vindt steun in de onder 2.2 van de uitspraak van de rechtbank aangehaalde ‘Mededeling’ waarin het woord ‘definitief’ herhaaldelijk voorkomt en op geen enkele wijze op de mogelijkheid van wijziging of vervanging van een eenmaal vastgesteld (doch onjuist) kortings- of opslagpercentage wordt gewezen. Ook in de toelichting op de op 20 oktober 2007 gedagtekende beschikkingen wordt met geen woord gerept over een mogelijkheid tot herziening.

4.8.

Een bevoegdheid als bedoeld in 4.5 is evenmin opgenomen of af te leiden uit enige andere wettelijke bepaling. In het bijzonder volgt zulks niet uit het bepaalde in artikel 59 van de Wfsv. Op grond van die bepaling zijn op de heffing van de premies de voor de heffing van de loonheffing geldende regels van overeenkomstige toepassing. Die regels – in het bijzonder artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen – bieden de mogelijkheid tot naheffing indien minder premies zijn afgedragen dan op grond van de vastgestelde premiepercentages zou hebben moeten plaatsvinden, maar voorzien niet in de mogelijkheid tot wijziging of vervanging van eerder bij beschikking vastgestelde premiepercentages. Artikel 59 van de Wfsv verklaart de regels voor de heffing van de loonbelasting uitsluitend van overeenkomstige toepassing op het heffen van de premies, niet (ook) op het vaststellen van de beschikkingen waarmee de kortings- of opslagpercentages worden vastgesteld.

4.9.

Het Hof verwerpt – althans voor beschikkingen in het nadeel van de betrokkene – het standpunt van de inspecteur inhoudende dat hij in beginsel bevoegd is nieuwe beschikkingen te nemen nu er geen wettelijke bepaling is waarin is opgenomen dat hij daartoe niet bevoegd is. Het Hof volgt de inspecteur niet in zijn – klaarblijkelijk door de rechtbank gedeelde – visie dat ook in dezen heeft te gelden dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een beschikking te nemen ook zonder uitdrukkelijke wettelijke bepaling bevoegd is die beschikking in te trekken en door een nieuwe beschikking te doen volgen. Een dergelijke impliciete herzieningsbevoegdheid ook ten nadele van de betrokkene kent het belastingrecht niet en kan derhalve – nu de regels van het fiscale procesrecht door toedoen van artikel 59 van de Wfsv van toepassing zijn – evenmin worden aanvaard in gevallen als de onderhavige.

4.10.

De rechtszekerheid is met een andersluidend oordeel niet gediend. Dit geldt te meer in een situatie als de onderhavige waarin de nieuwe beschikkingen pas zijn genomen bijna één jaar na afloop van het kalenderjaar waarop ze betrekking hebben en het voor de betrokken werkgever (in casu belanghebbende) – naar redelijkerwijs kan worden aangenomen – niet mogelijk dan wel zeer bezwaarlijk is, gebruik te maken van de verhaalsmogelijkheid van artikel 34 tweede lid, van de Wfsv, en het voorts niet meer mogelijk is de hogere premielasten in aanmerking te nemen bij de bepaling van de prijzen van de in het desbetreffende kalenderjaar door die werkgever in zijn hoedanigheid van ondernemer aangeboden goederen en of diensten.

4.11.

Uit het vorenoverwogene volgt dat de inspecteur niet bevoegd was de omstreden beschikkingen te nemen zodat deze dienen te worden vernietigd. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd behoudens voor zover het de proceskosten en het griffierecht betreft.