Hof Den Haag, MK I, 15 mei 2013, nr. BK-12/00369
Inkomstenbelasting. Navordering. Vaststellingsovereenkomst. Voortvarend handelen. In geschil is de vraag of de navorderingsaanslag terecht en naar een juist bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich in het bijzonder toe op de uitleg van de door partijen gemaakte afspraak inzake het voorbehoud van het recht om in bezwaar en beroep te gaan. Voor het geval het belanghebbende is toegestaan om rechtsmiddelen aan te wenden met betrekking tot een mogelijk in de onderhavige navorderingsaanslag begrepen navordering van successierecht, is in geschil (i) of de navorderingsaanslag voldoende voortvarend is opgelegd en (ii) de hoogte van de in rekening gebrachte heffingsrente.
7.2. Partijen zijn eensluidend in hun standpunt dat de beoordeling ziet op het tijdsverloop tussen 23 november 2009 en 31 augustus 2010. Het Hof zal daarvan ook uitgaan. Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat de Inspecteur in de gegeven omstandigheden voldoende voortvarend heeft gehandeld. Het Hof maakt de daartoe door de rechtbank gebezigde overwegingen tot de zijne. Bij dit oordeel neemt het Hof voorts in aanmerking dat het verzwegen vermogen en de daaruit voortvloeiende inkomsten voortkwamen uit drie afzonderlijke, in het buitenland gevestigde, trusts respectievelijk subtrusts, waarvan het op basis van de informatie die belanghebbende had verstrekt en gelet op de stand van de toenmalige literatuur en jurisprudentie niet aanstonds duidelijk was wie de gerechtigden tot het vermogen waren en wat de exacte omvang daarvan was.