Hof Arnhem-Leeuwarden, MK IV, 19 februari 2013, nr. 12/00450
(Art. 13bis Wet LB 1964)
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Artikel 13bis, lid 3 (voor 2009 en 2010 lid 5), van de Wet bepaalt dat onder een auto in de zin van dat artikel wordt verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen en met uitzondering van de bestelauto die buiten de werktijd niet gebruikt kan worden of de bestelauto waarvoor een verbod op privégebruik geldt. Indien ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt ingevolge artikel 13bis, lid 1, van de Wet een voordeel voor dat privégebruik in aanmerking genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
4.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de onderhavige bestelauto, gelet op het bepaalde in artikel 13bis, lid 3 (onderscheidenlijk lid 5), van de Wet, buiten het bereik van de autokostenfictieregeling valt. Daartoe heeft belanghebbende onder meer gesteld dat de bestelauto door de werknemers buiten werktijd niet gebruikt kon worden, omdat de auto aan het einde van de werkdag op het – niet afgesloten gedeelte van het – bedrijfsterrein werd geparkeerd, de autosleutel op het daartoe bestemde bord in het kantoor werd opgehangen en zulks werd gecontroleerd door belanghebbende.
4.3 Belanghebbende, op wie te dezen de – blijkens de tekst van artikel 13bis, lid 3, van de Wet normale – bewijslast rust, heeft met hetgeen zij op dit punt in de stukken heeft aangevoerd, met haar geloofwaardige verklaringen ter zitting en met de hiervoor onder de feiten opgenomen verklaringen van de werknemers – aan de inhoud waarvan het Hof niet twijfelt – aannemelijk gemaakt dat de bestelauto buiten werktijd niet door de werknemers gebruikt kon worden. De omstandigheid dat bij een controle is waargenomen dat de bestelauto op een zondag (11 april 2010) is gesignaleerd in R doet daaraan niet af, aangezien de bestelauto toen, naar belanghebbende geloofwaardig ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard welke verklaring zij voor het Hof heeft herhaald, is gebruikt door een firmant die niet onder de reikwijdte van de loonheffing valt.
4.4 Gelet hierop, moet worden geconcludeerd dat de bestelauto niet kan worden aangemerkt als een “auto” als bedoeld in artikel 13bis, lid 1 van de Wet, zodat met betrekking tot de bestelauto de zogenoemde autokostenfictieregeling niet van toepassing is. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond. De overige stellingen van belanghebbende behoeven geen behandeling.