Hof Arnhem, MK I, 21 augustus 2012, nr. 12/0096 en 12/00097

(art. 16 Awr)

 

Belanghebbende X werkt tot 1 maart 2006 in dienstbetrekking. Vanaf 1 maart 2006 verricht hij als zzp-er timmerwerkzaamheden. Zijn gemachtigde geeft in de IB-aangifte 2006 een wuo van nihil aan en een genoten loon van 40.000 aan en 12.038 aan ingehouden loonheffing. Ook in de aangifte IB 2007 werd een winst van nihil alsmede loon uit dienstbetrekking aangegeven. Nav een boekenonderzoek legt de inspecteur navorderingsaanslagen op.

Hof:

– tav het jaar 2007 zijn ten onrechte loonheffingen als voorheffing verrekend nu belanghebbende enkel wuo heeft genoten in dat jaar. De inspecteur heeft geen nieuw feit nodig om na te vorderen.
– tav 2006 is X te kwader trouw. X heeft zijn gemachtigde niet de informatie verstrekt over de door hem behaalde wuo. De adviseur kon daardoor geen juiste aangifte doen. De inspecteur kan dan ook navorderen zonder dat hij beschikt over een nieuw feit.

Aantekening:

Indien een belastingaanslag ten onrechte te laag is vastgesteld, kan onder omstandigheden een navorderingsaanslag worden opgelegd. Een feit dat de inspecteur bekend was, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond opleveren voor navordering. Dan is sprake van een ambtelijk verzuim. Daariop wordt echter een uitzondering gemaakt indien de belastingplichtige te kwader trouw is. Dat doet zich voor als de belastingplichtige de inspecteur opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt of opzettelijk de juiste informatie heeft onthouden (HR 11 juni 1997, nr. 32299, BNB 1997/384). Het opzet impliceert dat de belastingplichtige willens en wetens heeft gehandeld of nagelaten. Ook het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat onjuiste inlichtingen zijn verstrekt of onthouden valt hieronder. het opzet dient gericht te zijn op de verstrekte informatie en de onjuistheid c.q. onvolledigheid daarvan, hetgeen tot het gevolg moet leiden dat te weinig belasting wordt geheven (HR 11 juni 1997, nr. 32236, BNB 1997/383). Grove schuld og onachtzaamheid is onvoldoende voor het aannemen van kwade trouw. De kwade trouw dient te bestaan op het moment van het indienen van de aangifte.
De belastingplichtige kan het indienen van zijn aangifte uitbesteden. indien de aangifte door een ander dan de belastingplichtige wordt gedaan, kunnen ingewikkelde vraagstukken ontstaan over de toerekning van het eventuele bestaan van kwader trouw. Het is vaste jurisprudentie dat de kwade trouw van een ander dan de belastingplichtige niet kan worden toegerekend aan deze belastingplichtige (HR, 23 januari 2009, nr. 07/10942, V-N 2009/8.6). Strikt genomen gaat het daarbij aldus om de vraag of deze gemachtigde de inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden, danwel onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Daaronder valt overigens niet dat deze gemaachtigde had moeten aarzelen en een onderzoek had moeten instellen naar de juistheid van de gegevens. (HR 3 december 2010, nr. 09/04514, BNB 2011/59, V-N 2010/63.9: HR, 30 september 2011, nr. 10/01297, BNB 2012/13). Indien de gemachtigde de aangifte te goeder trouw heeft ingediend, komt de vraag aan de orde of de belastingplichtige zelf opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens aan zijn gemachtigde heeft verstrekt waardoor te kwader trouw een onjuiste aangifte wordt ingediend. In die zin komt de kwader trouw van de belastingplichtige in de aangifte tot uitdrukking via de gemachtigde die uiteindelijk de aangifte indient.
Dit laatste was aan de orde in de onderhavige uitspraak. Uit o.m. een verklaring van belanghebbende tijdens het proces voor de rechtbank ledit het hof af dat de toenmalige gemachtigde niet op de hoogte was van de onjuistheid van de gegevens in de aangifte. Hieruit leidt het hof af dat de belanghebbende zelf te kwader trouw was. Is dit niet te kort door de bocht? Het hof toets namelijk niet of aan de vereisten van te kwader trouw is voldaan.