HR, 15 april 2011, nr. 09/05192
(art 27e Awr)
De HR overweegt dat aan X geen boete kan worden opgelegd voor een beboetbaar feit waarvan het bewijs ontbreekt dat hij dit heeft gepleegd.
De omstandigheid dat X heeft geweigerd de door de inspecteur gevraagde inzage te verschaffen, levert als zodanig geen bewijs op van een
beboetbaar feit bestaande in het over een bepaald jaar niet aangeven van bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen, en heeft ook geen
invloed op de bewijslastverdeling. Het gevolg dat art. 27e Awr verbindt aan het verzaken van de inzagerecht, houdt niet in dat X moet bewijzen
dat hij geen beboetbaar feit heeft begaan. Een andere opvatting zou ook niet verenigbaar zijn met het door art. 6 EVRM gewaarborgde
vermoeden van onschuld.
EHRM, 7 oktober 1988, no. 10590/83, Barbera, Messegue en Jabardo tegen Spanje: bij de beantwoording van de vraag of de inspecteur het bewijs van een beboetbaar feit heeft geleverd, dienen de waarborgen in acht te worden genoem die een belanghebbende kan ontlenen aan art. 6, lid 2, van het EVRM. Die waarborgen houden onder meer in dat de bewijslast op de inspecteur rust en niet op de de belanghebbende.
EHRM, 7 oktober 1988, no. 10519/83, Salabaku tegen Frankrijk: de rechtspraak van het EHRM laat toe dat voor het bewijs gebruik wordt gemaakt van vermoedens. Dat gebruik mag er echter niet toe leiden dat de bewijslast wordt verschoven van de inspecteur naar de belanghebbende; het vermoeden moet redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen.
EHRM, 8 februari 1996, no. 18731/91,
Murray tegen het VK en EHRM, 13 december 2005, no 13102/03, Narinen tegen Finland: het zwijgen van de belanghebbende kan alleen bijdragen tot het bewijs voor zover uit de aanwezige bewijsmiddelen reeds een zodanige verdenking voortvloeit dat die vraagt om uitleg van de belanghebbende, hetgeen betekent dat dit zwijgen alleen kan meewegen bij het waarderen van de overtuigingskracht van die aanwezige bewijsmiddelen.