De Hoge Raad oordeelt dat een huurrecht een vermogensrecht is, en dus ook als ondernemingsvermogen kan worden aangemerkt. X kan de huurkosten dan in principe volledig aftrekken.

Datum: 12-08-2016 ECLI: ECLI:NL:HR:2016:1899 Editie: 15 augustus Instantie:Hoge Raad Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2016/1796Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.16 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.17 ,Wet inkomstenbelasting 2001, 3.19 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.6

X verricht, als IB-ondernemer, werkzaamheden in de bouw. Hij organiseert zijn werkzaamheden vanuit een, niet-zelfstandige, werkkamer in zijn huurwoning. X wil aftrek van de kosten van zijn woning (€ 8935) en bijtelling van een bedrag van € 2700 als onttrekking voor privégebruik. Volgens X is er namelijk sprake van een huurrecht dat, omdat de woning voor meer dan 10% in de onderneming wordt gebruikt, tot het keuzevermogen behoort. De inspecteur accepteert aftrek van een bedrag van € 902. Hof Den Haag oordeelt dat aan de vraag of het huurrecht tot het ondernemingsvermogen behoort, niet wordt toegekomen. Het hof overweegt daarbij dat gebruiksrechten ter zake van in de onderneming gebezigde zaken in het algemeen geen bedrijfsmiddel vormen. Het hof wijst er hierbij op dat gebruiksrechten niet geactiveerd kunnen worden als er een periodieke vergoeding tegenover staat. X heeft geen recht op de aftrek.

De Hoge Raad oordeelt dat een huurrecht een vermogensrecht is, en dus ook als ondernemingsvermogen kan worden aangemerkt. Volgens de Hoge Raad kan X de huurkosten dan ook volledig aftrekken, na saldering met de bijtelling. De Hoge Raad merkt hierbij op dat de bijtelling ook geldt voor de werkkamer. De Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af.

Aantekeningen:

2.1.In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.Belanghebbende woont in een gehuurde woning te [Z] (hierna: de woning).

2.1.2.Belanghebbende verricht als ondernemer werkzaamheden in de bouw. Werkzaamheden als acquisitie, het plannen van werkzaamheden en het bijhouden van de administratie worden door belanghebbende verricht in een kamer in de woning (hierna: de werkkamer). De werkkamer vormt niet een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van een woning (vgl. artikel 3.16, lid 1, aanhef, Wet IB 2001).

2.1.3.Partijen zijn voor het Hof bij wijze van vaststellingsovereenkomst tot overeenstemming gekomen dat het huurrecht van de woning volledig kan worden aangemerkt als keuzevermogen en dat het niet in strijd is met de redelijkheid dat belanghebbende het huurrecht in zijn geheel aanmerkt als ondernemingsvermogen.

2.1.4.In de aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar (2010) heeft belanghebbende ter zake van de werkkamer aanvankelijk € 902 aan huisvestingskosten in aanmerking genomen. Daarna heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat het volledige bedrag van de huisvestingskosten van € 9835 voor aftrek in aanmerking komt en dat op grond van artikel 3.19 Wet IB 2001 € 2700 als onttrekking voor privégebruik moet worden bijgeteld. De Inspecteur heeft € 902 in aftrek aanvaard.

2.2.Voor het Hof was in geschil of het volledige bedrag van de huisvestingskosten op de winst in mindering kan worden gebracht, onder gelijktijdige bijtelling van een bedrag van € 2700 op grond van artikel 3.19 Wet IB 2001.

2.3.1.Het Hof heeft geoordeeld dat het huurrecht geen bedrijfsmiddel vormt, waardoor niet wordt toegekomen aan de vraag of het huurrecht verplicht ondernemingsvermogen, verplicht privévermogen of keuzevermogen is.

2.3.2.Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de kosten ter zake van de woning moeten worden aangemerkt als ondernemingskosten, voor zover deze verband houden met de werkkamer. Artikel 3.16 Wet IB 2001 staat volgens het Hof echter aan aftrek in de weg, aangezien de werkkamer naar verkeersopvatting niet een zelfstandig gedeelte van de woning vormt.

2.3.3.De klachten zijn gericht tegen onder meer de hiervoor in 2.3.1 en 2.3.2 vermelde oordelen van het Hof.

2.4.1.Een huurrecht is een vermogensrecht en daarmee een goed in de zin van artikel 3.1 BW en artikel 3.30, lid 1, Wet IB 2001. Dit brengt mee dat een huurrecht dat (mede) voor de ondernemingsuitoefening wordt gebruikt, ondernemingsvermogen kan vormen.

2.4.2.De etikettering van het huurrecht als ondernemingsvermogen leidt ertoe dat het gehele bedrag van de huur ten laste van de winst kan worden gebracht en dat daartegenover vanwege het privégebruik van de woning een volgens artikel 3.19, lid 1, Wet IB 2001 te bepalen bedrag aan de winst dient te worden toegevoegd. Deze bijtelling betreft mede de werkkamer. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel, dat ook van toepassing is op “een door de onderneming gehuurde of gepachte onroerende zaak” (zie de passage uit de parlementaire behandeling, geciteerd in onderdeel 6.12 van de conclusie van de Advocaat-Generaal), blijft immers voor het bepalen van de onttrekking een werkruimte waarvan de kosten ingevolge artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001 niet aftrekbaar zouden zijn als die niet tot het ondernemingsvermogen zou behoren, onder de desbetreffende woning begrepen.

2.4.3.Gelet op artikel 3.19, lid 5, Wet IB 2001 dient artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001 aldus te worden gelezen dat onder “een tot zijn ondernemingsvermogen behorende woning” mede moet worden begrepen een tot het ondernemingsvermogen behorend huurrecht van een woning. Aangezien vaststaat dat het huurrecht ondernemingsvermogen vormt (zie hiervoor in 2.1.3), komt de in artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001 neergelegde aftrekbeperking niet aan de orde. De wetgever heeft kennelijk de niet-aftrekbaarheid van de werkruimte willen bewerkstelligen door de huurwaarde daarvan – als onderdeel van de forfaitaire bijtelling van artikel 3.19 Wet IB 2001 – als een onttrekking in aanmerking te nemen.