CRvB 28 april 2009, LJN: BI2748

(artikel 6 van het EVRM)

3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat artikel 6 van het EVRM in een geval als dit, waarin na de bezwaarprocedure geen beroep bij de rechter is ingesteld, van toepassing is. De rechtbank heeft daarom eveneens ten onrechte aangenomen dat er een rechtsgrond bestaat voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade.

4.1. De Raad stelt bij zijn beoordeling voorop dat artikel 6 van het EVRM betrekking heeft op de behandeling binnen een redelijke termijn door de rechter, en niet door het bestuursorgaan. Wel wordt, indien tegen het besluit op bezwaar beroep wordt ingesteld, de bezwaarfase betrokken bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 (LJN BH1009), is daarbij van belang dat de bezwaarfase een in beginsel verplichte procedure is voor de behandeling van een tussen partijen bestaand geschil, die moet worden gevolgd alvorens de belanghebbende dit geschil aan de rechter kan voorleggen. Op deze grond wordt een bestuursorgaan in voorkomende gevallen veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens zijn aandeel (als gevolg van een te lange behandelingsduur in de bezwaarfase) in de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure als geheel. Dit alles brengt echter niet mee dat aan artikel 6 van het EVRM een aanspraak op schadevergoeding kan worden ontleend in de situatie dat sprake is van een (te) lange behandelingsduur in de bezwaarfase zonder dat het geschil daarna aan de rechter is voorgelegd. De Raad heeft ook geen andere geschreven (internationale of nationale) rechtsregel en evenmin enige ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel aangetroffen die de rechtsgrond voor een dergelijke aanspraak zou zijn.

4.2. De Raad voegt hieraan nog toe dat een overschrijding van de beslistermijn, genoemd in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht, niet op één lijn kan worden gesteld met een overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM. In zijn rechtspraak heeft de Raad bij herhaling overwogen dat deze beslistermijn een termijn van orde is. Aan de overschrijding daarvan heeft de wetgever, behoudens de mogelijkheid om tegen het uitblijven van een besluit op het bezwaar beroep in te stellen, geen ander gevolg verbonden dan – in voorkomende gevallen – de mogelijkheid van vergoeding van materiële schade.