HR,  22 april 2005, nr. 37984, BNB 2005/337

Belangrijk is de schema die in dit arrest wordt gebruikt voor de vermindering.

Belastingplichtigen die onredelijk lang op beslechting van hun geschil met de Belastingdienst over een belastingaanslag hebben moeten wachten, kunnen aanspraak maken op vergoeding van (materiële en) immateriële schade. Dat heeft de Hoge Raad onlangs bepaald. Bij overschrijding van de redelijke  termijn in belastinggeschillen aanvaardt de Hoge Raad ‘spanning en frustratie’ als grond voor vergoeding van immateriële schade.

De andere hoogste bestuursrechters (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven) kenden eerder al een vergoeding toe voor immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn, ook in zaken die buiten het bereik van artikel 6 EVRM vallen.

In deze zaak gaat het onder meer over een naheffingsaanslag van de Belastingdienst waartegen de belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. Hij klaagt er onder meer over dat de bezwaarprocedure bij de Belastingdienst onredelijk lang heeft geduurd, en vraagt daarom schadevergoeding.

Het hof Arnhem heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De belastingplichtige heeft cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. Advocaat-generaal P.J. Wattel heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie dan wel het aanhouden van de zaak in afwachting van een aangekondigde wettelijke regeling.

De Hoge Raad oordeelt echter anders.

Het rechtszekerheidsbeginsel is een rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt en dit beginsel schrijft voor dat ook belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht door de Belastingdienst of door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Uit de jurisprudentie van het EHRM over artikel 6 van het EVRM volgt dat bij overschrijding van de redelijke termijn, afgezien van bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie worden verondersteld, waardoor recht bestaat op vergoeding van immateriële schade.  De in aanmerking te nemen termijn gaat in op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet ook in belastinggeschillen aangesloten worden bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in de uitspraak van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, LJN AO9006, BNB 2005/337.  In de uitspraak van 22 april 2005 formuleerde de Hoge Raad als uitgangspunt dat de rechtbank de redelijke termijn heeft overschreden als zij niet heeft beslist binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen (tenzij sprake is van nader genoemde bijzondere omstandigheden). Voor zowel het hof als voor de Hoge Raad geldt als uitgangspunt dat uitspraak moet worden gedaan binnen twee jaar nadat het hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het hof ‘s-Hertogenbosch voor beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de redelijke termijn in deze zaak is overschreden, en voor beantwoording van de vraag of, en zo ja tot welk bedrag, een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend.

Hoge Raad 10 juni 2011, nr.  09/05112 (LJN: BO5080). In dezelfde zin Hoge Raad 10 juni 2011, nrs. 09/05113 (LJN BO5087) en nr. 09/02639 ( LJN BO5046)