Rechtbank Breda, EK, 4 mei 2012, AWB 11/888

(art. 10d Wet VPB 1969; art. 16 AWR)

 

Rechtbank Breda oordeelt dat er sprake is van kwade trouw van belanghebbendes gemachtigde die aan haar kan worden toegerekend.

Belanghebbende (X bv) heeft een forse rekening-courantschuld aan haar moedermaatschappij. In 2004 betaalt zij € 43.086 aan rente. Voor het jaar 2004 doet belanghebbende aangifte van een verlies van € 58.345. In haar aangifte heeft belanghebbende de rubrieken ”kosten van schulden aan aandeelhouders/participanten” en ”niet aftrekbare rente 10d Vpb” niet ingevuld. De aanslag wordt conform de aangifte opgelegd. De inspecteur herziet vervolgens het vastgestelde verlies, omdat de thincapregeling van toepassing is. Volgens belanghebbende is er echter geen sprake van een nieuw feit.

Rechtbank Breda oordeelt dat er sprake is van kwade trouw van belanghebbendes gemachtigde die aan haar kan worden toegerekend. Uit de verklaring van belanghebbendes gemachtigde blijkt namelijk dat het niet invullen van de beide rubrieken te wijten is aan de onbekendheid met de thincapregeling van de accountant die de Vpb-aangifte voor belanghebbende heeft verzorgd. Volgens de rechtbank heeft het kantoor van belanghebbendes gemachtigde hierdoor een werkwijze gekozen voor het doen van de aangifte die het in zich heeft dat de aanmerkelijk kans bestaat dat een onjuiste aangifte wordt gedaan. De gemachtigde heeft zich dan ook willens en wetens bloot gesteld aan de aanmerkelijke kans dat door die onjuiste aangifte te weinig belasting zal worden geheven. Ondanks het feit dat er geen nieuw feit aanwezig is, kan de inspecteur het vastgestelde verlies dan toch herzien.