Hof Den Haag, MK I, 13 oktober 2009, nr BK-08/00167

Wat in de inkomenswervende sfeer kosteloos wordt verkregen en onbelast is gebleven, kan naar het oordeel van het hof niet bij gebruik in de onderneming leiden tot een fictieve aftrekpost. Dat komt in strijd met doel en strekking van de totaalwinstgedachte.

Aantekening:
– als het kezevermogen tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend, oet een zakelijke winstbijtelling plaatsvinden voor het prive-gebruik ervan: er is dan sprake van een onttrekking.
in sommige gevallen is dan de zakelijkheid van de winstbijtelling wettelijk vastgesteld, zoals voor het privegebruik van de woning.
– wordt het keuzevermogen tot het prive-vermogen gerekend, dan moet, los van een aantal wettelijke aftrekbeperkingen, een zakelijk gebruiksvergoeding in mindering worden gebracht van de winst van de onderneming.In bepaalde gevallen is ook deze zakelijke vergoeding wettelijk vastgesteld, zoals voor het gebruik van de auto 0,19 cent p/km.
I.c. gebruikt de ondernemer vermogen dat bij belanghebbende tot zijn prive-vermogen wordt gerekend. In beginsel zou de onderneming dus een zakelijke gebruiksvergoeding tlv haar winst kunnen brengen.
Een dergelijke aftrek vindt echter niet plaats, indien de ictieve vergoeding in prive niet tot het inkomen kan worden gerekend.
In dat geval zou een disbalans ontstaan die de HR in de zgn kostenarresten (HR 12 februari 1959, BNB 1959/116, HR, 10 december 1958, BNB 1959/51, HR, 18 november 1959, BNB 1959/386)
en de informele kapitaal arresten (HR 8 juli 1986, BNB 1986/293-297) niet heeft geaccepteerd.
Onder de Wet IB2001 zijn geen kostenarresten nodig voor de beperking van de aftrek van een gebruiksvergoeding. Dit volgt reeds uit art 3.17, lid 1, onderdeel c, sub 1, Wet IB 2001. Deze wettelijke bepaling is eigenlijk een uitwerking van de rechtsregel uit de hierboven genoemde arresten: van de winst kan als gebruiksvergoeding niet meer worden afgetrokken, dan dat het door de onderneming gebruikte vermogen aan inkomen in box 3 oplevert.