HR, 7 oktober 2011, 11/00980

(art. 3.90 Wet IB 2001)

Hof Leeuwarden oordeelt dat het storten van aanzienlijke contante bedragen op belanghebbendes rekening in beginsel het vermoeden rechtvaardigt dat deze bedragen afkomstig zijn uit een bron van inkomen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende (X) verstrekt in 2000/2001 leningen tot een bedrag van ruim € 120.000 aan A. A exploiteert een autobedrijf. Uit een onderzoek van de inspecteur blijkt dat in de periode 2001-2003 bedragen van tussen de € 4.850 en € 15.000 op de bankrekening van belanghebbende zijn gestort. In 2004 gaat A failliet. De inspecteur merkt de contante stortingen aan als resultaat uit overige werkzaamheid (ROW) en legt (navorderings)aanslagen aan belanghebbende op.

Hof Leeuwarden (MK I, 11 januari 2011, nr. BK 09/00147 t/m BK 09/00149), oordeelt dat het storten van aanzienlijke contante bedragen op belanghebbendes rekening in beginsel het vermoeden rechtvaardigt dat deze bedragen afkomstig zijn uit een bron van inkomen. Volgens het hof is belanghebbende er echter in geslaagd om een verklaring voor de herkomst van de bedragen te geven. A heeft namelijk verklaard dat hij vanaf 2001 tot zijn faillissement in 2004 aanzienlijke bedragen aan belanghebbende heeft terugbetaald. De contante stortingen zijn volgens het hof niet afkomstig uit een in de belastingaangifte niet verantwoorde bron van inkomen. Het hof vermindert de (navorderings)aanslagen.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).