Rechtbank Den Haag oordeelt dat een informatiebeschikking wegens schending van de administratie- en informatieverplichtingen voor de IB/PVV en omzetbelasting in de procedure over de naheffingsaanslag loonheffingen niet kan leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast.

Datum: 21-04-2016 ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2016:5111 Editie: 3 juni Instantie:Rechtbank Den Haag Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer:V-N Vandaag 2016/1159 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 27e en 52a

Belanghebbende, X, drijft in de vorm van een eenmanszaak een steakhouse. De inspecteur legt aan X een naheffingsaanslag loonheffingen op ter correctie van niet-verloonde uren en tevens een vergrijpboete. In geschil is onder meer of de bewijslast moet worden omgekeerd.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat een informatiebeschikking wegens schending van de administratie- en informatieverplichtingen voor de IB/PVV en omzetbelasting in de procedure over de naheffingsaanslag loonheffingen niet kan leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De informatiebeschikking is meer toegespitst op de inkomstenbelasting en omzetbelasting dan op de loonheffingen. De inspecteur heeft met betrekking tot de loonheffingen enkel verzocht om overlegging van werklijsten van de door het personeel gewerkte uren. Vast staat dat X niet over dergelijke lijsten beschikt. Voor het voeren van een loonadministratie bestaat echter geen verplichting om dergelijke lijsten bij te houden. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat X op andere gronden een onvolledige loonadministratie heeft gevoerd, oordeelt de rechtbank dat er, ondanks de onherroepelijke informatiebeschikking, geen aanleiding is om in deze procedure te oordelen dat de bewijslast moet worden omgekeerd. Nu de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X loon heeft uitbetaald dat buiten de loonadministratie is gehouden, is het beroep van X gegrond. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag loonheffingen en tevens de vergrijpboete en beschikkingen heffingsrente en belastingrente.

Aantekeningen:

9. Uit de inhoud van de informatiebeschikking valt op te maken dat deze meer is toegespitst op de inkomstenbelasting en omzetbelasting dan op de loonheffingen. Verweerder heeft met betrekking tot de loonheffingen in de informatiebeschikking enkel verzocht om overlegging van werklijsten van de door het personeel gewerkte uren. Vast staat dat eiser niet over dergelijke lijsten beschikt. Voor het voeren van een loonadministratie bestaat echter geen verplichting om dergelijke lijsten bij te houden. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat eiser in het onderhavige tijdvak op andere gronden een onvolledige loonadministratie heeft gevoerd, oordeelt de rechtbank dat er, ondanks de onherroepelijke informatiebeschikking, geen aanleiding is om in deze procedure te oordelen dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard.

10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt dat eiser in het onderhavige tijdvak loon heeft uitbetaald dat buiten de loonadministratie is gehouden. Weliswaar valt uit de gedingstukken op te maken dat begin 2011 sprake is van een grote daling van het aantal verloonde uren gevolgd door een stijging eind 2012 en dat die daling en stijging niet uit het verloop van de door eiser aangegeven (dalende) omzet kan worden herleid, maar eiser heeft dienaangaande geloofwaardig verklaard dat wegens noodzakelijke bezuinigingen als gevolg van de dalende omzet de oproepkrachten minder zijn opgeroepen, dat zijn beide dochters in beide jaren meer uren hebben gewerkt zonder dat daar een financiële vergoeding tegenover stond en dat zijn broer sinds maart 2010 een deel van zijn loon heeft ingeleverd en meer uren heeft gewerkt dan zijn uitbetaald. Hetgeen verweerder overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Dat eind 2012 ten tijde van de aanvang van het boekenonderzoek sprake is van een stijging van het aantal verloonde uren en het verloop van het aantal verloonde uren van de oproepkrachten – maandelijks tien uur per maand in de periode van februari 2011 tot en met september 2012 en wisselende uren in de periode van januari 2008 tot februari 2011 en in oktober en november 2012 – acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. Hetzelfde heeft te gelden voor de omstandigheid dat een aantal oproepkrachten in 2011 en 2012 geen WW-uitkering hebben genoten in verband met de daling van hun inkomen alsmede dat in de aangiften omzetbelasting de af te dragen belasting over de omzet exact gelijk is aan de voorbelasting.