De Hoge Raad oordeelt dat de weigering van de inspecteur om tijdens de bezwaarfase volledig inzage te geven in annexen bij een onderzoeksrapport in strijd is met het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel, maar niet hoeft te leiden tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar.
Datum: 19-02-2016 ECLI: ECLI:NL:HR:2016:255 Editie: 22 februari Instantie:Hoge Raad Rubriek: Europees belastingrecht , Fiscaal bestuurs(proces)rechtUitgavenummer: V-N Vandaag 2016/362 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 7:4 ,Algemene wet bestuursrecht, 8:42
De Hoge Raad oordeelt dat de weigering van de inspecteur om tijdens de bezwaarfase volledig inzage te geven in annexen bij een onderzoeksrapport in strijd is met het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel, maar niet hoeft te leiden tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar. Schending van de rechten van de verdediging bij de totstandkoming van een (bezwarend) besluit leidt tot nietigverklaring van het na afloop van de betrokken administratieve procedure genomen besluit, wanneer deze procedure zonder de onregelmatigheid een andere afloop zou kunnen hebben gehad. De rechter dient een en ander te beoordelen aan de hand van de specifieke feitelijke en juridische omstandigheden van het geval (vgl. HR 26 juni 2015, nr. 10/02774bis, V-N 2015/33.5). In de oordelen van het hof ligt besloten dat X bv niet aannemelijk heeft gemaakt dat, wanneer zij tijdens de bezwaarfase wel (volledig) inzage zou hebben gehad in de annexen, zij een inbreng had kunnen leveren (waaronder een inbreng over de rol van de autoriteiten van Maleisië) die voor het vaststellen van de uitspraak op bezwaar van belang was, en tot een andere uitspraak op bezwaar zou hebben kunnen leiden dan de uitspraak op bezwaar die de Inspecteur heeft gedaan. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Het hof was derhalve niet gehouden tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar over te gaan. Het cassatieberoep van X bv is ongegrond.
Aantekeningen:
- Tijdens de bezwaarfase heeft belanghebbende, zowel voorafgaand aan als tijdens het horen voordat de Inspecteur op de bezwaren besliste, tevergeefs verzocht om overlegging van de annexen. Dit verzoek heeft zij tijdens de beroepsfase bij de Rechtbank, wederom tevergeefs, herhaald. Uiteindelijk heeft de Inspecteur in hoger beroep op vordering van het Hof de annexen alsnog aan belanghebbende verstrekt, zij het met weglating (‘witten’) van verschillende daarin voorkomende passages.
- Het Hof heeft geoordeeld dat de annexen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn als bedoeld in artikel 8:42, lid 1, Awb. De Inspecteur is daarom niet alleen verplicht deze stukken in beroep aan de rechter over te leggen maar ingevolge artikel 7:4 Awb ook verplicht deze in de bezwaarfase, voorafgaand aan het horen, ter inzage aan belanghebbende te verstrekken, aldus het Hof.
- Het Hof heeft vervolgens onder verwijzing naar artikel 8:31 Awb en na afweging van alle belangen geoordeeld geen gevolgen te verbinden aan de weglating van de passages, met dien verstande dat het Hof het hierna volgende in aanmerking heeft genomen en beslist. Door tijdens de bezwaarfase inzage in de annexen te weigeren heeft de Inspecteur, aldus het Hof, niet alleen artikel 7:4 Awb geschonden maar ook het Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 3 juli 2014, gevoegde zaken Kamino International Logistics B.V. en Datema Hellman Worldwide Logistics B.V., C‑129/13 en C‑130/13, ECLI:EU:C:2014:2041, BNB 2014/231 (hierna: het arrest Kamino), heeft het Hof aan deze schending (hierna: de schending) geen gevolgen verbonden voor de onderhavige uitnodigingen tot betaling, omdat belanghebbende naar ’s Hofs oordeel niet aannemelijk heeft gemaakt dat de procedure zonder de schending een andere afloop had kunnen hebben. Daarbij achtte het Hof van belang dat belanghebbende onvoldoende heeft geconcretiseerd wat zij nader had willen onderzoeken indien zij de annexen eerder tot haar beschikking had gehad, en waarom zij dat onderzoek zonder de niet verstrekte informatie niet heeft kunnen uitvoeren. Wel vormde de schending voor het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand die is verleend ter zake van het gemaakte bezwaar, het ingestelde beroep en het hoger beroep alsmede de door belanghebbende betaalde griffierechten.
- Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de Inspecteur niet was gehouden op grond van artikel 220, lid 2, letter b, van het Communautair douanewetboek af te zien van de navordering. In dat kader heeft het Hof – voor zover in cassatie van belang – geoordeeld dat belanghebbende haar stelling dat de voor de afgifte van de certificaten van oorsprong bevoegde autoriteiten van Maleisië klaarblijkelijk wisten of hadden moeten weten dat de fietsen niet voor preferentiële behandeling in aanmerking kwamen, tegenover de door de Inspecteur gemotiveerde betwisting, niet aannemelijk heeft gemaakt.