Inspecteur heeft voortijdig bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard
Datum: 30-01-2015 ECLI: ECLI:NL:HR:2015:142 Editie: 2 februari Instantie:Hoge Raad Nummer: 14/03580 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer:V-N Vandaag 2015/198 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 6:10 ,Algemene wet bestuursrecht, 6:6 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 19 ,Algemene wet inzake rijksbelastingen, 22j , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 26
X bv doet op 19 april 2013 aangifte loonheffingen over het tijdvak maart 2013. Op 2 mei 2013 maakt X bv bezwaar tegen de afdracht op de aangifte loonheffingen over maart 2013, in het bijzonder tegen de pseudo-eindheffing voor hoge lonen. Met dagtekening 24 mei 2013 legt de inspecteur een LB-naheffingsaanslag aan X bv op, omdat X bv de aangegeven loonheffingen over maart 2013 niet heeft afgedragen. X bv betaalt de naheffingsaanslag op 24 mei 2013. De inspecteur verklaart het bezwaar vervolgens niet-ontvankelijk. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur het bezwaarschrift van X bv terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank overweegt hierbij dat X bv het bezwaar voortijdig, namelijk vóór afdracht van de loonheffingen, heeft ingediend en dat de afdracht achterwege is gebleven. Verder merkt de rechtbank nog op dat X bv bezwaar had moeten maken tegen de LB-naheffingsaanslag, en dat de inspecteur X bv daar ook op had gewezen. Het gelijk is aan de inspecteur. Hof Den Haag oordeelt dat het bezwaarschrift van 2 mei 2013 is gericht tegen de LB-naheffingsaanslag. Dat het bezwaarschrift is ingediend voordat de naheffingsaanslag is opgelegd, acht het hof niet van belang omdat voor partijen zonneklaar is dat de bij bezwaar betwiste beslissing van de Inspecteur al is genomen en het geschil daarmee als voldoende omlijnd vaststaat. X bv moet volgens het hof dan ook worden ontvangen in het bezwaar. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak, op verzoek van partijen, terug naar de inspecteur. De Hoge Raad oordeelt dat het bezwaar tegen de afdracht op aangifte niet kan worden aangemerkt als te zijn gericht tegen de naheffingsaanslag. Vervolgens stelt de Hoge Raad vast dat het besluit om de belasting na te heffen nog niet tot stand was gekomen ten tijde van het maken van bezwaar tegen het aangegeven bedrag, noch dat X bv dit redelijkerwijs kon menen. Hierbij is volgens de Hoge Raad niet van belang dat een aangegeven maar niet afgedragen bedrag aan belasting in alle gevallen wordt nageheven. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank.