Hof Den Haag 19 november 2013, NK-13/00488

Inkomstenbelasting. De inspecteur heeft er ten onrechte van afgezien belanghebbende in de bezwaarfase te horen. Terugwijzing zaak naar inspecteur.

“1. In februari 2011 heeft verweerder eiser uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2010. Hierbij heeft verweerder aan eiser verzocht vóór 1 april 2011 de aangifte in te dienen. Eiser heeft meerdere malen verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte. Deze verzoeken heeft verweerder gehonoreerd. Het laatste verleende uitstel eindigde op 1 december 2011.

2.

Vanwege het uitblijven van de aangifte heeft verweerder aan eiser op 28 december 2011 een herinnering gezonden en op 31 januari 2012 een aanmaning. In de aanmaning werd een termijn gesteld die eindigde op 14 februari 2012.

3.

Verweerder heeft op 2 april 2012 per post van eiser de aangifte IB/PVV over het jaar 2010 (hierna: de aangifte) ontvangen. De aangifte was gedagtekend 1 april 2011.

4.

Met dagtekening 14 juni 2012 heeft verweerder de aanslag IB/PVV voor 2010 conform de aangifte van eiser vastgesteld. Daarbij heeft verweerder een verzuimboete opgelegd van € 226 (hierna: de verzuimboete).

5.

Eiser heeft bij brief van 26 juli 2012 bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete. In de motivering van dit bezwaarschrift die eiser op 5 september 2012 verzond, verzoekt eiser te worden gehoord indien verweerder niet volledig aan de gronden van het bezwaar tegemoet komt.

6.

In zijn brief van 12 september 2012 heeft verweerder gemotiveerd aangegeven dat hij van plan is het bezwaarschrift af te wijzen. Met betrekking tot het verzoek van eiser op gehoord te worden heeft verweerder het volgende vermeld:

“Mondelinge toelichting

Voordat ik definitief uitspraak doe op uw bezwaar, stel ik u in de gelegenheid om gehoord te worden. Ik verzoek u vóór 26 september 2012 te reageren. Hiervoor kunt u met mij telefonisch contact opnemen. Als ik van u geen reactie ontvang, ga ik ervan uit dat u afziet van de mogelijkheid om gehoord te worden en doe ik definitief uitspraak op uw bezwaar. Mijn doorkiesnummer vindt u rechtsboven in deze brief.”

Eiser heeft niet gereageerd op deze brief. Bij uitspraak van 5 oktober 2012 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.”

Beoordeling van het hoger beroep

Hoorplicht

7.1. Aangezien belanghebbende in de nadere motivering van het bezwaar bij brief van 5 september 2012 te kennen had gegeven door de Inspecteur te willen worden gehoord, mocht de Inspecteur uit de omstandigheid dat geen reactie werd ontvangen op het in de brief van 12 september 2012 schriftelijk aan belanghebbende gedane verzoek om binnen 14 dagen te reageren voor het maken van een afspraak, niet afleiden dat belanghebbende (stilzwijgend) afstand deed van het recht om te worden gehoord. De Inspecteur had belanghebbende kunnen uitnodigen op een door hem vastgesteld tijdstip en plaats. Aangezien omtrent de vaststelling en waardering van de feiten verschil van mening bestond tussen belanghebbende en de Inspecteur kon het in de bezwaarfase horen van belanghebbende door de Inspecteur een functie hebben naast de mogelijkheid van een onderzoek ter zitting in beroep en hoger beroep. De rechtbank heeft daarom ten onrechte de zaak behandeld in plaats van deze terug te wijzen naar de Inspecteur (zie HR 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751, BNB 2009/169).

7.2. Bovendien stelt het Hof vast dat de rechtbank uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting voor zover zij overweegt dat belanghebbende door het niet horen in de bezwaarfase niet is benadeeld omdat hij in beroep alsnog zijn bezwaar tegen de verzuimboete mondeling heeft kunnen toelichten. Indien voor de rechtbank wordt aangevoerd dat niet op de juiste wijze is gehoord op bezwaar, kan aan dat gebrek met toepassing van art. 6:22 Awb in de uitspraak worden voorbijgegaan als belanghebbende niet is benadeeld, maar de rechtbank moet dan wel motiveren waarom dat het geval is. De enkele redengeving dat het gebrek reeds is hersteld doordat de belanghebbende zijn bezwaren in beroep heeft kunnen toelichten is daarvoor niet toereikend. Dat kan anders zijn indien de rechtbank tevens vaststelt dat omtrent de feiten tussen de inspecteur en de belanghebbende (uiteindelijk) geen verschil van mening meer bestaat en de inspecteur terzake geen beleidsvrijheid heeft (zie HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, BNB 2003/267). Hiervan is niets gebleken.