Hof ‘s-Hertogenbosch, 24 januari 2013, nr. 12/00192
Art. 33, lid 4, Invorderingswet
Door zijn medevennoot op non-actief gestelde vennoot (belanghebbende) wordt aansprakelijk gesteld voor daarna ontstane belastingschulden van de vof. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof het bewijs geleverd dat hem geen verwijt treft omtrent het niet (volledig) voldaan zijn van de belastingschulden. Dat belanghebbende zich pas na de aansprakelijkstelling heeft laten uitschrijven uit het handelsregister en dat hij partij is gebleven bij een bankcontract en bij een leaseovereenkomst van de vof, alsmede dat hij de Ontvanger niet heeft geïnformeerd over zijn non-actiefstelling, doen aan ‘s Hofs oordeel niet af.
r.o. 4.3. Op de voet van artikel 33, vierde lid, van de Wet is – onder andere – de op grond van het eerste lid, onderdeel a, van dat artikel hoofdelijk aansprakelijk gestelde bestuurder van een vennootschap onder firma niet aansprakelijk voor haar belastingschulden voor zover hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat die belasting niet is voldaan. Dat houdt in dat belanghebbende bevrijd is van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de belastingschulden als hij het bewijs levert dat hem niet verweten kan worden dat de belastingschulden niet (volledig) zijn voldaan.
4.4. Ter onderbouwing van zijn beroep op de disculpatiemogelijkheid voert belanghebbende aan, dat hij sedert de non actiefstelling geen toegang meer heeft gehad tot de kantoren of de administratie van de onderneming van de firma, alsmede dat hij sindsdien op geen enkele wijze bemoeienis meer heeft gehad of kunnen hebben met de ondernemingsactiviteiten van de firma. De Ontvanger heeft deze stellingen niet betwist, maar rekent belanghebbende aan dat hij de belastingdienst niet heeft geïnformeerd over de non actiefstelling en dat daardoor de Ontvanger de mogelijkheid is ontnomen eerder onderzoek te doen en maatregelen te nemen om de ontstane situatie omtrent niet betaalde belastingschulden van de firma te voorkomen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, met zijn door de Ontvanger niet weersproken stellingen, bewezen dat hij sedert de non actiefstelling door de BV op 28 oktober 2008 in de situatie is geraakt dat hij het voor hem niet meer mogelijk was zich rekenschap te geven van de fiscale verplichtingen van de firma, noch dat hij kon functioneren als bestuurder als bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de Wet. Naar het oordeel van het Hof is hiermee door belanghebbende het bewijs geleverd dat hem geen verwijt treft omtrent het niet (volledig) voldaan zijn van de belastingschulden. Dat belanghebbende als bestuurder van de firma na de beschikking uit het handelsregister is uitgeschreven, doet aan dit oordeel niet af (zie het arrest van de Hoge Raad van 27 juni 2008, nr. 07/10704, LJN: BD5467, BNB 2008/239), noch dat belanghebbende partij is gebleven bij een bankcontract van de firma en bij een leaseovereenkomst van de firma. Evenzeer doet aan dit oordeel niet af dat belanghebbende heeft nagelaten de Ontvanger te informeren over de ontstane situatie. De door de Ontvanger omschreven informatieverplichting geldt immers niet voor de onderhavige disculpatie.
4.5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de Ontvanger belanghebbende derhalve ten onrechte aansprakelijk gesteld en heeft de Rechtbank de beschikking terecht vernietigd. De overige grieven van belanghebbende behoeven geen behandeling meer.