Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat de heer X de vereiste IB-aangiften niet heeft gedaan, in die zin dat sprake is geweest van verzwegen omzet die door onttrekkingen hebben geleid tot (vermomde) winstuitdelingen.

Datum: 25-08-2016 ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2016:10482 Editie: 16 september Instantie:Rechtbank Den Haag Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , InkomstenbelastingUitgavenummer: V-N Vandaag 2016/1951 Wetsartikelen:Algemene wet inzake rijksbelastingen, 27e

Belanghebbende, de heer X, is enig aandeelhouder van een holding, die enig aandeelhouder is van E bv. Laatstgenoemde bv exploiteert een discotheek en een restaurant. In 2012 constateert de inspecteur dat het brutowinstpercentage van E bv substantieel afwijkt van wat in de branche gebruikelijk is. Ten aanzien van de vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonbelasting is een informatiebeschikking genomen, die nog niet onherroepelijk vaststaat. In geschil zijn de (navorderings)aanslagen in de IB-sfeer. Volgens de inspecteur heeft X de verzwegen omzet in privé als winst uit aanmerkelijk belang genoten.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X de vereiste aangiften niet heeft gedaan, in die zin dat sprake is geweest van verzwegen omzet die door onttrekkingen hebben geleid tot (vermomde) winstuitdelingen. Zo is er geen (concrete) geldstroom van E bv naar X geconstateerd en is ook niet gesteld of gebleken dat het vermogen van X in de bewuste jaren is toegenomen. De bewijslast kan dus niet worden omgekeerd en verzwaard. De beroepen van X zijn gegrond.