Rechtbank Gelderland oordeelt dat de woning behoort tot het keuzevermogen nu bewoning in de directe omgeving van de onderneming mede in het belang van de onderneming is.

Datum: 05-04-2016 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2016:1800 Editie: 18 april Instantie:Rechtbank Gelderland Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer:V-N Vandaag 2016/827

X drijft samen met zijn echtgenote een onderneming, een bouwbedrijf, in de vorm van een vennootschap onder firma. In 2009 is aan X en zijn echtgenote een woning met een bedrijfshal geleverd. Zij gebruiken één kamer in de woning als kantoor voor de onderneming. Het percentage van de inhoud van de woning dat zij voor de onderneming gebruiken, is minder dan 10%. De inspecteur merkt de woning aan als verplicht privévermogen. X stelt dat er sprake is van keuzevermogen. Voor de aanslag Zvw 2010 is in geschil of de woning kwalificeert als keuzevermogen.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de woning behoort tot het keuzevermogen. Bewoning in de directe omgeving van de onderneming is mede in het belang van de onderneming. X toont aan dat dit belang van meer dan bijkomstige aard voor de onderneming is. Dat de woning splitsbaar is van de bedrijfshal en eenvoudig zelfstandig rendabel is te maken, is niet van belang.

Aantekeningen:

10. Op grond van vaste jurisprudentie is voor de vermogensetikettering van vermogensbestanddelen in het algemeen de wil van de belanghebbende zoals die in zijn boekhouding of op andere wijze tot uiting is gekomen beslissend, tenzij daardoor de grenzen der redelijkheid worden overschreden (Hoge Raad 20 juni 1962, nr. 14.819, BNB 1962/272).

11. Ten aanzien van een woning moet, behoudens bijzondere omstandigheden, worden aangenomen dat het uit zijn aard in fiscale zin alleen tot het privévermogen van de ondernemer kan behoren (Hoge Raad 18 juni 1969, ECLI:NL:HR:1969:AX6858).

12. Een uitsluitend als zodanig gebruikte woning kan binnen de grenzen der redelijkheid tot het ondernemingsvermogen worden gerekend, indien de bewoning ervan mede dienstbaar is aan de bedrijfsuitoefening. De omstandigheid dat een dergelijke woning is gelegen op het complex van de onderneming vormt een duidelijke – doch niet zonder meer beslissende – aanwijzing dat zulks het geval is. De enkele ligging van de woning in de nabijheid van bedrijfsmatig gebruikte opstallen is onvoldoende (Hoge Raad 7 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5401). Het gebruik van de woning zal op enigerlei wijze dienstbaar moeten zijn aan de onderneming (vgl. Hoge Raad 17 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7968).

13. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op eiser de bewijslast rust dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de woning tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend.

14. Eiser heeft aangevoerd dat hij en zijn echtgenote op grond van hun ervaringen vanaf de start van hun onderneming in november 2006 hebben besloten om in de directe omgeving van hun bedrijfshal te willen wonen en dat zij met dat oogmerk de onderhavige onroerende zaken hebben gekocht. Eiser heeft in dit verband gesteld dat vanuit de woning toezicht kan worden gehouden op de bedrijfsactiviteiten die in en om de bedrijfshal plaatsvinden. Met name heeft eiser daarbij gewezen op het belang om – ook buiten werktijden – goederen van leveranciers in ontvangst te kunnen nemen zodat deze niet onbewaakt worden achtergelaten, hetgeen in het verleden tot diefstal van goederen heeft geleid. Voorts heeft eiser gewezen op het belang om gemakkelijk te kunnen overleggen met de werknemers aan het begin en einde van de werkdag, het kunnen ontvangen van vertegenwoordigers en klanten in de keuken en het toezicht kunnen uitoefenen op eventuele (assemblage)werkzaamheden in de bedrijfshal. Dit toezicht werd mogelijk doordat eiser en zijn echtgenote – in ieder geval totdat in 2012 nieuwe kantoorruimte op het terrein tussen de woning en de bedrijfshal is gerealiseerd – vanuit kantoorruimte in de woning konden werken. Tot slot heeft eiser erop gewezen dat, doordat de bedrijfshal achter de woning is gelegen waar gedurende het hele etmaal bedrijvigheid is, er minder risico is dat derden bij de hal kunnen komen of bij de op het terrein gestalde aanhangwagens en mobiele unit.

15. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat – anders dan bijvoorbeeld bij een boerderij – het voor de bedrijfsuitoefening niet noodzakelijk is dat eiser naast de bedrijfshal woont. In dit verband heeft verweerder erop gewezen dat voorheen ook gebruik is gemaakt van een bedrijfshal die niet bij de woning was gelegen en dat in de nieuwe bedrijfshal een ruimte aanwezig is die is bestemd als kantoorruimte. Daarbij komt dat de bedrijfshal en de woning eenvoudig in gebruik kunnen worden gesplitst, hetgeen ook blijkt uit het feit dat eiser in eerste instantie heeft geprobeerd alleen de bedrijfshal te kopen van de voormalige bewoner. Ook is volgens verweerder, gelet op de bouwaanvraag die in mei 2011 is ingediend, aannemelijk dat eiser reeds bij de aankoop van plan is geweest om aparte kantoorruimte te bouwen, zodat ook daarvoor de ruimte in de woning niet nodig was.

16. Niet is in geschil dat de in de woning ten behoeve van de onderneming gebruikte kantoorruimte minder dan 10% van de inhoud van de woning bedraagt, zodat dat gebruik op zichzelf een onvoldoende omstandigheid is om de woning als keuzevermogen te etiketteren (vgl. Gerechtshof Arnhem 30 maart 2004, ECLI:NL:GHARL:AO8163).

17. Anders dan verweerder heeft betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of de bewoning dienstbaar is aan de onderneming, niet doorslaggevend of het wonen in de directe omgeving van (een deel van) de onderneming noodzakelijk is voor een goede bedrijfsuitoefening. Voldoende is dat de bewoning in de directe omgeving dienstbaar is aan, dat wil zeggen: mede in het belang is van de onderneming. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het in eerste instantie aan de ondernemer is om te bepalen wat in het belang is van een goede bedrijfsuitoefening. In de door eiser aangevoerde voordelen van bewoning op hetzelfde terrein als waar de bedrijfshal, materialen en andere bedrijfsmiddelen staan, alsmede de voordelen om klanten, leveranciers en werknemers ter plaatse te woord te kunnen staan, ziet de rechtbank – anders dan verweerder – een belang van meer dan bijkomstige aard voor de onderneming. De rechtbank acht ook, gelet op de geloofwaardige verklaring van eiser ter zitting, aannemelijk dat de woning is gekocht met het oogmerk deze te gebruiken ten dienste van de onderneming. Of de woning splitsbaar is van de bedrijfshal en eenvoudig zelfstandig rendabel is te maken, is dan niet meer van belang. Dat in 2011 een aanvraag is ingediend om een zelfstandige kantoorruimte te realiseren of dat in de bedrijfshal al een ruimte aanwezig was die als kantoorruimte kon worden aangemerkt, kan aan dit oogmerk van eiser ten tijde van de aankoop evenmin afdoen. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve sprake van keuzevermogen en heeft eiser de grenzen van de redelijkheid niet overschreden door de woning als ondernemingsvermogen te etiketteren.