Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur er niet in slaagt te bewijzen dat er sprake is van een dienstbetrekking tussen A en B en X bv. A en B zijn dan niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.

Datum: 01-03-2016 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2016:911 Editie: 24 maart Instantie:Hof Amsterdam Rubriek: Premieheffing , Sociale zekerheid algemeen Uitgavenummer:V-N Vandaag 2016/635

Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur er niet in slaagt te bewijzen dat er sprake is van een dienstbetrekking tussen A en B en X bv. Nu zij geen werknemers zijn, wordt volgens het hof niet toegekomen aan toepassing van de Regeling, en de vraag of A en B vrijgestelde dga’s zijn. Het hof verwerpt vervolgens ook nog de andere stellingen van de inspecteur en motiveert uitgebreid dat er ook geen sprake is van verzekeringsplicht als A en B toch als werknemer zouden moeten worden aangemerkt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Lees ook het thema Verzekeringsplicht dga: nieuwe regels vanaf 2016.

Aantekeningen:

  • Dienaangaande overweegt het Hof als volgt. Het Hof onderschrijft rechtsoverwegingen 3.1 en 3.2 van de rechtbankuitspraak en neemt deze over. Uit de aldaar genoemde wetsbepalingen (verder: de werknemersartikelen), de jurisprudentie van de Hoge Raad en (de toelichting op) de Regeling leidt het Hof af dat het sociale verzekeringsstelsel inhoudt dat werknemers verzekerd zijn ingevolge het sociale verzekeringsrecht en dat een bestuurder die een arbeidsovereenkomst sluit met een vennootschap waarvan hij aandeelhouder is (verder een digra), werknemer is van die vennootschap in de zin van het sociale verzekeringsrecht, ongeacht het aantal aandelen dat hij houdt in die vennootschap. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de bevoegdheid om bepaalde digra’s vrij te stellen van die verzekeringsplicht. Van die bevoegdheid heeft hij middels de Regeling gebruik gemaakt. De Minister heeft in artikel 2, lid 1 aanhef en onder c van de Regeling bijvoorbeeld vrijgesteld:

    “bestuurders die in de algemene vergadering van de vennootschap allen een gelijk of nagenoeg gelijk aantal stemmen kunnen uitbrengen” [Hof: verder de ‘vrijgestelde digra’].

     

  • In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2, onderdeel c, staat (cursivering Hof):

    “Dit onderdeel ziet op directeuren-grootaandeelhouder van een vennootschap die nevengeschikt zijn ten opzichte van elkaar, bijvoorbeeld vier bestuurders die elk 25% van de aandelen houden. Ook hier is derhalve geen sprake van ondergeschiktheid. Er is met opzet gekozen voor de omschrijving ’een gelijk of nagenoeg gelijk aantal stemmen’. Het is namelijk mogelijk dat de aandelen niet deelbaar zijn door het aantal aandeelhouders, bijvoorbeeld in het geval van tien aandelen en drie aandeelhouders. Wanneer in dat geval de verdeling zo klein mogelijk is, dus 3 – 3 – 4, kan toch nevengeschiktheid worden aangenomen. In de huidige uitvoeringspraktijk wordt ook met deze vuistregel gewerkt.”

     

  • In een van de richtlijnen, waarbij blijkens de hierboven onder 5.3.2 geciteerde toelichting, de Regeling zoveel mogelijk aansluit, – te weten Richtlijn 3 – was het volgende opgenomen (cursivering Hof):

    “De richtlijn betreft zowel de verzekering van de directeur-(groot)aandeelhouder als (…) die van de (groot)aandeelhouder, niet zijnde tevens directeur. Bepalend voor de toetsing van de verzekering is de feitelijke machtspositie van de directeur-(groot)aandeelhouder cq. (groot)aandeelhouder binnen de vennootschap. Indien de verhouding tussen betrokkenen feitelijk gelijk is aan die tussen gelijkgerechtigde mede-eigenaren van een onderneming (bijvoorbeeld vennootschap onder firma), kan niet van ondergeschiktheid worden gesproken, maar is sprake van een positie van nevengeschiktheid.”