Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de heffingsambtenaar voorbij mocht gaan aan het verzoek van de gemachtigde van X bv om een telefonische hoorzitting dan wel een fysieke hoorzitting binnen kantoortijden.

Datum: 02-02-2016 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2016:640 Editie: 17 februari Instantie:Hof Arnhem-Leeuwarden Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer:V-N Vandaag 2016/337 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 7:2

Belanghebbende, X bv, maakt bezwaar tegen een WOZ-beschikking 2013 en verzoekt in haar bezwaarschrift om te worden gehoord. In een aanvullende brief verzoekt X om een telefonische hoorzitting of, wanneer de heffingsambtenaar daarmee niet instemt, het hoorgesprek te laten plaatsvinden tijdens kantooruren. De heffingsambtenaar nodigt X uit voor een hoorzitting op het gemeentehuis in de avond. X verschijnt niet op de hoorzitting. In geschil is of de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de heffingsambtenaar voorbij mocht gaan aan het verzoek van de gemachtigde van X bv om een telefonische hoorzitting dan wel een fysieke hoorzitting binnen kantoortijden. De gemeente heeft voldoende gemotiveerd waarom zij alleen in de avonduren hoorgesprekken aanbiedt. Van een professionele gemachtigde die met meerdere werknemers rechtsbijstand verleent, mag worden verwacht dat zij in staat is in de avonduren iemand af te vaardigen naar een hoorzitting. Van schending van de hoorplicht is geen sprake. Het hoger beroep van X is ongegrond.

Aantekeningen:

  • Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank terecht vooropgesteld dat in bezwaar is verzocht om te worden gehoord, dat (de gemachtigde van) belanghebbende niet is gehoord en dat niet is gebleken dat namens belanghebbende op enig moment afstand is gedaan van dit recht. Voorts stelt het Hof voorop dat het in beginsel aan de heffingsambtenaar is belanghebbende uit te nodigen voor een hoorgesprek op een door hem vastgestelde tijd en plaats (vgl. HR 15 mei 2009, nr. 08/00437, ECLI:NL:HR:2009:BI3751).
  • Met betrekking tot het telefonisch horen is tijdens de parlementaire behandeling opgemerkt dat daarmee niet wordt voldaan aan de minimumeisen die in artikel 7:2 van de Awb aan het horen worden gesteld (Kamerstukken II 1990/91, 21 221, nr. 5, punt 2.195). Naar het oordeel van het Hof volgt hieruit dat het bestuursorgaan met de nodige zorgvuldigheid het bezwaar dient te behandelen en het daaraan niet voldoet indien de belanghebbende uitsluitend de gelegenheid wordt geboden telefonisch te worden gehoord. Dit laat echter onverlet dat de heffingsambtenaar gehoor dient te geven aan de uitdrukkelijke en met redenen omklede wens van de belanghebbende om telefonisch te worden gehoord, tenzij zwaarder wegende belangen aan de zijde van het bestuursorgaan zich hiertegen verzetten. Het Hof acht de in de brief van 1 oktober 2013 gegeven motivering daartoe voldoende (zie 2.4). De heffingsambtenaar mocht daarom weigeren belanghebbende telefonisch te horen.