Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat hem enig verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het grofschuldig geen of te lage aangiften doen van btw door Z bv. X wordt niet toegelaten tot weerlegging van het wettelijke vermoeden van art. 36 lid 4 Inv.

Datum: 12-05-2015 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2015:3508 Editie: 5 juni Instantie:Hof Arnhem-Leeuwarden Nummer: 14/00896 Rubriek: Invordering Uitgavenummer:V-N Vandaag 2015/1157 Wetsartikelen: Invorderingswet 1990, 36

X is bestuurder van Z bv. Z bv houdt zich bezig met de handel in en exploitatie van onroerend goed. In dat kader wordt Z bv btw verschuldigd over de jaren 2006 en 2007, die op aangifte had moeten worden voldaan. Dat is echter verzuimd vanwege nalatigheid van een onervaren medewerker van het door Z bv ingeschakelde accountantskantoor, A. Naderhand doet het kantoor in het jaar 2009 suppletie-aangiften en legt de inspecteur btw-naheffingsaanslagen op. Z bv is dan echter al niet meer in staat tot betaling. Eveneens in het jaar 2009 wordt de betalingsonmacht van Z bv gemeld. Vervolgens wordt X als bestuurder (persoonlijk) aansprakelijk gesteld voor de door Z bv niet betaalde btw. Rechtbank Breda en Hof ‘s-Hertogenbosch handhaven de aansprakelijkheid van X. De Hoge Raad oordeelt dat het hof X ten onrechte niet heeft toegelaten tot het weerleggen van het vermoeden dat de niet betaling van de btw aan hem is te wijten, ex art. 36 lid 4 Inv. Volgens de Hoge Raad moet X dan aannemelijk maken dat het niet aan hem is te wijten dat Z bv de betalingsonmacht niet rechtsgeldig kon melden doordat het opzettelijk of grofschuldig geen aangifte of een te lage aangifte heeft gedaan. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat hem enig verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het grofschuldig geen of te lage aangiften doen van btw door de bv. Het hof acht daarbij van belang dat X heeft nagelaten om de nota’s die hij bij A had ingeleverd, te controleren. Ook acht het hof van belang dat X, als hij wel kennis van de nota’s had genomen, de onjuistheden zou hebben opgemerkt, omdat hij wist dat btw was verschuldigd. Volgens het hof had het ook voor de hand gelegen dat X enig toezicht zou uitoefenen, omdat de verschuldigde en terug te ontvangen btw-bedragen aanzienlijk waren. X heeft volgens het hof dan niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast en hij wordt dan niet toegelaten tot weerlegging van het wettelijke vermoeden van art. 36 lid 4 Inv.