HR 8 maart 2002, nr. 34993, ECLI:NL:HR:2002:AD9881, BNB 2002/224

V-N 2002/14.8 met annotatie door Kluwer

3.1.1. Bij brief van 6 december 1995 is namens belanghebbende bezwaar aangetekend tegen de met dagtekening 31 oktober 1995 opgelegde navorderingsaanslag.

Dit bezwaarschrift is als volgt toegelicht:

“In afwachting van het FIOD-rapport en van de nog te volgen gesprekken zijn wij niet in staat ons bezwaarschrift te motiveren. Wij verzoeken u ons uitstel voor het motiveren van dit bezwaarschrift te verlenen tot een redelijke periode, nadat de rapporten van de FIOD ons zijn toegezonden”.

 

3.1.2. De Inspecteur heeft belanghebbende dan wel haar toenmalige gemachtigde meermalen in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift nader te motiveren. Noch door belanghebbende noch door haar toenmalige gemachtigde is van die gelegenheid gebruik gemaakt.

 

3.3. Het derde middel keert zich tegen de oordelen van het Hof dat niet kan worden gezegd dat het bezwaarschrift van 6 december 1995 een genoegzame motivering inhield, en dat het klaarblijkelijk ging om een pro forma bezwaarschrift, welke conclusie wordt versterkt door het verdere verloop van de bezwaarprocedure.

 

3.4. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. De inhoud van de eis die ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) aan een bezwaarschrift wordt gesteld, hangt onder meer samen met de mate waarin de Inspecteur de aanslag heeft gemotiveerd (vergelijk HR 29 september 1999, nr. 34822, BNB 2000/76). In gevallen waarin niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de aanslag waartegen het bezwaarschrift is gericht geen motivering behoefde – hetgeen bij een aanslag waarin een verhoging is begrepen steeds het geval is – en die motivering niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:47 van de Awb bij, of uiterlijk binnen een week na, de bekendmaking van de aanslag aan de belastingplichtige is verstrekt, kan de belasting-plichtige indien hij na die week bezwaar maakt en hij ten tijde van het indienen van zijn bezwaarschrift nog steeds niet met die motivering bekend was, in zijn bezwaarschrift volstaan met de mededeling dat hij bezwaar heeft tegen de aanslag. Aan de ontvankelijkheid van het bezwaar doet dan niet af dat in het bezwaarschrift een nadere motivering wordt aangekondigd, en evenmin dat de belanghebbende de aangekondigde motivering niet heeft gegeven, terwijl hem daarvoor door de inspecteur meermalen de gelegenheid is geboden. Die omstandigheden kunnen immers niet bewerkstelligen dat het bezwaarschrift, dat ten tijde van de indiening voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb, daaraan nadien niet meer voldeed (HR 25 juli 2000, nr. 34990, BNB 2000/333).

 

3.5. Uit ’s Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat de motivering van de navorderingsaanslag belanghebbende uiterlijk binnen een week na de bekendmaking van de aanslag is verstrekt, en evenmin dat belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift met die motivering bekend was. Derhalve moet in cassatie veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat zulks niet het geval was. Daarvan uitgaande moet worden geoordeeld dat de Inspecteur belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk in haar bezwaar heeft verklaard.

 

3.6. Het middel treft derhalve doel. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.