HR, 17 mei 2013, nr. 12/04881

Artikel 9 AWR

Verzuimboete wegens te late aangifte Vpb. I.c. heeft belanghebbende niet de van haar in redelijkheid te vergen zorg betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig door haar gemachtigde zou worden ingediend. Geen avas; geen reden tot matiging. Besluitgever heeft in redelijkheid de verzuimboete voor de Vpb hoger kunnen vaststellen dan voor de IB.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is in de artikelen 9 en 67a (tekst 2010) voor zover hier van belang bepaald:

“Art. 9

1. Met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, wordt de aangifte gedaan bij de inspecteur binnen een door deze gestelde termijn van ten minste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte.

2. De inspecteur kan de door hem gestelde termijn verlengen. (…)

3. De inspecteur kan niet eerder dan na verloop van de in het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid bedoelde termijn de belastingplichtige aanmanen binnen een door hem te stellen termijn aangifte te doen.

Art. 67a

1. Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4 920 kan opleggen.”

In het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst van 24 december 2009 is in paragraaf 21, voor zover hier van belang, bepaald:

§ 21. Aangifteverzuimboete aanslagbelasting artikel 67a van de AWR

1. Het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen wordt aangemerkt als een verzuim.

2. Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van € 226.

3. In afwijking van het tweede lid legt de inspecteur ter zake van een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting een verzuimboete op van vijftig procent van het wettelijk maximum van artikel 67a van de AWR.

4. Bij het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is alleen sprake van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door de inspecteur gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de inspecteur.

5. Een aangifte die wordt ingediend nadat de aanslag (ambtshalve) is opgelegd, geldt niet alsnog als een (niet binnen de termijn) gedane aangifte.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de aangifte niet is ingediend binnen de daarvoor door de inspecteur gestelde termijn en dat in zoverre sprake is van een verzuim.

4.3. Belanghebbende verdedigt primair dat het verzuim niet aan haar kan worden verweten (artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) zodat de verzuimboete op grond van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) moet komen te vervallen. Belanghebbende verdedigt subsidiair dat aanleiding is tot matiging van de verzuimboete.

Avas

4.4. Het beroep van belanghebbende op avas slaagt indien zij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij in de gegeven omstandigheden de van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig zou worden ingediend (vgl. HR 15 juni 2007, nr. 42.687, BNB 2007/251). Belanghebbende is, naar het oordeel van het Hof, niet geslaagd in dit bewijs.

4.5. Het Hof acht daarbij van belang dat belanghebbende met de onder 2.2 genoemde herinneringsbrief en de onder 2.3 genoemde aanmaningsbrief tijdig en in voldoende mate op de hoogte was gesteld (voor zover nodig) van haar verplichting tot het (tijdig) doen van aangifte. Haar directeur heeft (naar het Hof begrijpt, in reactie op beide brieven) er bij de adviseur meermalen op aangedrongen om tijdig aangifte te doen. De adviseur heeft dienaangaande ter zitting van de rechtbank verklaard: “[Belanghebbende] heeft mij voor het jaar 2009 verschillende malen aangemaand om de aangifte tijdig te versturen, maar dat heb ik niet gedaan.” In het hogerberoepschrift is dienaangaande opgemerkt: “Toen bleek dat de adviseur de aangifte over het jaar 2009 niet voor 1 juni 2010 had ingediend heeft belanghebbende de [adviseur] diverse malen dringend verzocht om de aangifte alsnog binnen de herinneringstermijn en daarna de aanmaningstermijn, te doen.” Het Hof kan zich ook goed voorstellen dat belanghebbende er meerdere keren op heeft aangedrongen om de aangifte tijdig in te dienen, nu – zoals de inspecteur onweersproken heeft gesteld – de aangifte vennootschapsbelasting 2005 eerst is ingediend na een herinnering daartoe en de aangifte vennootschapsbelasting 2007 te laat is ingediend.

4.6. Waar belanghebbende zich ervan bewust moet zijn geweest dat in twee voorgaande jaren (2005 en 2007) de aangifte pas na een herinnering c.q. niet tijdig was ingediend, en zij voor het onderhavige jaar een herinnering en vervolgens een aanmaning heeft ontvangen, kon zij naar ’s Hofs oordeel niet ermee volstaan haar adviseur telefonisch verschillende keren te manen de aangifte (alsnog) tijdig in te dienen. Onder de gegeven omstandigheden had het op haar weg gelegen om zich (actief en zelfstandig) ervan te vergewissen dat de aangifte ook daadwerkelijk tijdig werd ingediend. Bijvoorbeeld door er zelf op toe te zien dat de in te dienen aangifte tijdig aan haar directeur ter tekening werd voorgelegd, dan wel (indien de nog blanco aangifte al vooraf was getekend), vóór afloop van de termijn een kopie van de ingevulde aangifte te verlangen waaruit tijdige verzending bleek. Door zulks na te laten heeft belanghebbende niet de van haar in redelijkheid te vergen zorg betracht.

4.7. De omstandigheid dat de adviseur al 25 jaar werkzaamheden voor belanghebbende verricht als gevolg waarvan een vertrouwensband is ontstaan tussen de adviseur en de directeur van belanghebbende, maakt dat niet anders. Ook bij een langdurige zakelijke relatie dient belanghebbende, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven zoals in het onderhavige geval, erop bedacht te zijn dat haar adviseur zijn werkzaamheden niet verricht zoals gewenst. Dat belanghebbende zich daarvan ook bewust is geweest en tevens (en met recht) beducht was voor vertraging bij het indienen van de aangifte, blijkt ook wel uit het meermalen en dringend telefonisch aanmanen van de adviseur om de aangifte te verzorgen

4.8. Gelet op de door belanghebbende bij haar nadere stuk van 26 juni 2012 overgelegde schriftelijke verklaring van haar directeur, in samenhang beoordeeld met de ter zitting in eerste aanleg door de adviseur gedane mededeling dat belanghebbende hem voor het jaar 2009 “verschillende malen [heeft] aangemaand om de aangifte tijdig te versturen”, acht het Hof het aannemelijk dat zij, middels haar directeur [Y], haar adviseur diverse malen telefonisch heeft gemaand en aangespoord om tijdig aangifte te doen. Daarom komt het Hof niet toe aan het ter zitting in hoger beroep (pleitnota hoger beroep, blz. 2) gedane voorwaardelijke (getuigen)aanbod om [Y] (als getuige of als directeur van belanghebbende) dienaangaande te horen, aangezien de daarin geformuleerde voorwaarde (het niet aannemelijk achten van deze stelling) niet is vervuld. Zoals hiervoor onder 4.6 en 4.7 overwogen, acht het Hof deze acties van de directeur niet voldoende om te kunnen oordelen dat sprake is van avas van de zijde van belanghebbende.

4.9. De conclusie uit het voorgaande is dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de gegeven omstandigheden de van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig zou worden ingediend. Haar beroep op avas dient te worden verworpen.

Matiging

4.10. Belanghebbende verdedigt subsidiair dat aanleiding is tot matiging van de verzuimboete. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.

4.11. Het Hof stelt voorop dat, door in de herinneringsbrief van 6 juli 2010 de navolgende passage op te nemen:

“U moet alsnog aangifte doen. Deze aangifte moet vóór 20 juli 2010 bij ons binnen zijn. (…)

Als u niet reageert op dit verzoek, krijgt u een aanmaning. Ook krijgt u een boete als u niet of te laat op de aanmaning reageert.”

en in de aanmaningsbrief van 13 september 2010 mede te delen:

“U bent wettelijk verplicht om (op tijd) aangifte te doen. Als u niet reageert op deze aanmaning, zullen wij het belastbare bedrag moeten schatten. Ook krijgt u een boete als u niet of te laat reageert.”

belanghebbende (voor zover nodig) meermalen en in voldoende mate is geïnformeerd over haar verplichting tot het doen van aangifte en de mogelijkheid van een boete bij verzuim.

4.12. Belanghebbende heeft, zoals hiervoor overwogen, bij haar adviseur aangedrongen op het tijdig indienen van de aangifte. Echter, belanghebbende heeft verzuimd om na te gaan of aan haar verzoek gevolg werd gegeven terwijl daar – gelet op de gang van zaken in het recente verleden – zeker aanleiding toe was. Dat klemt te meer nu, nadat de uiterste termijn voor inlevering (27 september 2010) was verstreken, het nog bijna twee maanden heeft geduurd alvorens aangifte werd gedaan terwijl de voor de aangifte benodigde gegevens (zoals de adviseur in het bezwaarschrift naar voren heeft gebracht) al in het voorjaar van 2010 voor een groot deel beschikbaar waren. Het handelen van belanghebbende levert naar ’s Hofs oordeel geen reden tot matiging van de boete op.

4.13. Belanghebbende heeft voorts verwezen naar de (lagere) verzuimboete die wordt opgelegd aan een natuurlijk persoon bij het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting, en is van opvatting dat haar positie “gelijk moet worden gesteld met die van een IB-ondernemer”. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel treft geen doel. Belanghebbende is een rechtspersoon die zelfstandig drager is van rechten en verplichtingen, zoals de verplichting tot het tijdig doen van aangifte en de aansprakelijkheid voor een verzuimboete. In dat verband is (zijn) in beginsel bestuurder(s) noch aandeelhouder(s) in persoon aansprakelijk te stellen voor haar gedragingen. Alsdan is belanghebbende feitelijk en rechtens niet gelijk te stellen met een natuurlijk persoon die zelf en in volle omvang is aan te spreken op zijn gedragingen. Dit relevante verschil in aard tussen een natuurlijke persoon en een rechtspersoon, tot uitdrukking komende in de wijze van vertegenwoordiging en de aansprakelijkheid voor – in dit geval – het niet voldoen aan fiscale verplichtingen rechtvaardigt het stellen van andere eisen, en daarmee verbonden het opleggen van een hogere sanctie, aan een rechtspersoon zoals belanghebbende. De regelgever heeft naar ’s Hofs oordeel niet de hem toekomende beoordelingsmarge overschreden door, gelet op dit relevante onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen, een te late aangifte voor de inkomstenbelasting te beboeten met een verzuimboete van in beginsel € 226 en een te late aangifte in de vennootschapsbelasting met een boete van in beginsel € 2.460.

4.14. Ook voor het overige zijn geen feiten en gesteld of gebleken die het Hof aanleiding geven de boete te matigen.

4.15. De gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat niet beoogd wordt – het Hof voegt toe: voor zover dat al mogelijk zou zijn – het geschil in hoger beroep zich mede te doen uitstrekken tot de beslissing in de uitspraak op bezwaar voor zover deze de proceskosten in de bezwaarfase betreft.