HR, 31 mei 2013, nr. 12/02192

Art. 2.3 Wet IB2001

Inkomstenbelasting. Resultaat uit overige werkzaamheden. Belanghebbende financiert gegarandeerde termijn aan- en verkopen. Fraude. Verlies niet aftrekbaar. Box 3.

3.3. Het Hof heeft dienaangaande geoordeeld dat geen sprake is van een bron van inkomen, aangezien een objectieve voordeelverwachting ontbreekt. Voor de beoordeling van de objectieve voordeelverwachting is het Hof uitgegaan van de daadwerkelijke investering door belanghebbende. Anders dan belanghebbende door zijn gevolmachtigde, D BV, is voorgespiegeld, heeft D BV in werkelijkheid voor rekening en risico van belanghebbende geïnvesteerd in bloembollen die tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de marktprijs zijn aangekocht. De verkoopopbrengst waarmee het prijsrisico zou worden afgedekt, ontbreekt. De aangekochte bloembollen zijn door telers gepoot en gekweekt, voor welke prestatie belanghebbende de telers nog een vergoeding verschuldigd is. Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, niet aannemelijk gemaakt dat op het moment van aankoop van de bloembollen objectief bezien redelijkerwijs te verwachten viel, dat de na het teeltjaar geoogste bloembollen tegen een zodanige prijs verkocht zouden kunnen worden dat daarbij voordeel behaald zou worden.

3.4. Het middel betoogt terecht dat de vraag of sprake is van een objectieve voordeelverwachting beoordeeld moet worden aan de hand van de voorgenomen transacties die de bron doen ontstaan en dat daarbij geen rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat die voorgenomen transacties niet (geheel) – in verband met fraude – conform het voornemen zijn uitgevoerd.

Het middel kan echter niet tot cassatie leiden. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de investering van belanghebbende normaal actief vermogensbeheer niet te buiten gaat en voor hem een (in box 3 vallende) belegging vormt. `s Hofs oordeel dat het verlies van belanghebbende niet als resultaat uit overige werkzaamheden in aftrek kan worden gebracht, is derhalve juist, wat er zij van de daartoe gebezigde gronden.

Aantekeningen:

1. bronvraag: wil sprake zijn van wuo of row dan moet eerst worden vastgesteld dat sprake is van een een bron van inkomen. Er moet dus sprake zijn van een
a. deelname in het economische verkeer en
b. voordeel beogen
c. welk voordeel ook redelijkerwijs is te verwachten (objectieve voordeelsverwachting).
2. Hof: voor de beoordeling van de objectieve voordeelsverwachting gaat het Hof uit van de daadwerkelijke investering door belanghebbende (zie o.a. HR 27 april 1988, nr. 24648, BNB 1988/253 en HR 9 december 1992, nr. 27408, BNB 1993/94). hof acht niet aanwezig de redelijke verwachting dat winst kan worden verwacht
3. HR: redeneert niet conform Hof: objectieve voordeelsverwachting moet worden beoordeeld aan de hand van de voorgenomen transacties die de bron doen ontstaan en dat daarbij geen rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat die voorgenomen transacties niet (geheel) conform het voornemen zijn uitgewerkt. HR: bronvraag moet worden beantwoord aan de hand van totale investeringsplaatje zoals dat er ligt voorafgaand  aan het aangaan van transacties, zodat de daadwerkelijke investeringen en de niet-uitgevoerde verkooptransacties dus kennelijk niet van belang zijn. HR: investeringen belanghebbende gaan normaal vermogensbeheer niet te boven. Investeringen valt in box 3.