Hof Arnhem/Leeuwarden, MK III, 8 januari 2013, nr. 12/00535

(Art. 16 lid 4 Awr)

Hof Arnhem overweegt dat X niet/geadministreerde contante betalingen van Nederlandse afnemers heeft ontvangen, die vervolgens door hem in het buitenland op een bankrekening zijn gestort. De inspecteur heeft terecht art. 16, lid 4, Awr toegepast. Her arrest van 8 oktober 2010, nr. 09/04322, BNB 2010/333, is niet van toepassing, omdat in dat geval sprake is van inkomsten met een buitenlandse oorsprong en het dus feitelijk een andere situatie betreft.

r.o. 4.3: in de parlementaire geschiedenis is opgemerkt dat de rechtvaardigingsgrond, dat de controlemiddelen van de Nederlandse fiscus te beperkt zijn om met een termijn van 5 jaren te kunnen volstaan, ook geldt voor andere in het buitenland opgekomen inkomensbestanddelen die met opzet buiten het controlebereik van de Nederlandse sicus zijn gehouden, hetgeen ook arbeidsinkosmten of winstbestanddelen kunnen zijn waarop de Nederlandse heffingsbevoegdheid rust (Kamerstukken II 1989/90, nr. 21 423, nr. 3, p. 3).

r.o. 4.4: blijkens voornoemde parlementaire geschiedenis heeft de wetgever bij het tot stand brengen van art. 16, lid 4, van de Awr specifiek het oog gehad op inkomsten die in het buitenland zijn verkregen of op in Nederland verkregen inkomsten die naar een rekening in het buitenland zijn overgeboekt (vergelijk HR 13 augustus 2004, nr. 39287, LJN AQ6911, BNB 2004/367).Daaronder is begrepen de situatie waarin inkomsten die in Nederland zijn gegenereerd, rechtstreeks door de Nederlandse afnemer naar een buitenlandse bankrekening worden overgemaakt waardoor deze inkomsten aan het zicht van de Nederlandse fiscus worden onttrokken.

Aantekeningen:

–          In art. 16, lid 4, Awr is bepaald dat navordering over ‘een bestanddeel van het voorwerp van enige belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen’ mogelijk is tot en met twaalf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Voor zuiver binnenlandse (bestanddelen van) belastingvoorwerpen geldt een navorderingstermijn van 5 jaar.

De invoering van art. 16, lid 4, Awr heeft als achterliggende gedachte dat de informatie- en controlemogelijkheden van de fiscus over de grenzen heen tekort schieten of geheel ontbreken. Ook indien er, bijvoorbeeld, wel degelijk een effectief verdrag tot het uitwisselen van informatie bestaat, of er spontane informatie-uitwisseling plaatsvindt, kan de Belastingdienst gebruik maken van de verlengde  termijn tot navorderen als sprake is van buitenlandse tegoeden. Wel moet de belastingdienst binnen deze termijn voortvarend te werk gaan: hij mag niet te lang stilzitten als hij voor de navorderingsaanslag relevante informatie heeft ontvangen. Dit volgt uit het arrest Passenheim-Van Schoot (HvJ EG 11 juni 2009, nr. C-157/08, BNB 2009/22, V-N 2009/29.6). Welke termijn van nietsdoen na het ontvangen van de informatie geoorloofd is, is nog niet geheel uitgekristalliseerd