Hof Amsterdam ,20 september 2012, 11/00557

Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, rolnummer 11/02035, LJN BX0904, overweging 3.4, blijkt dat de enkele omstandigheid dat belanghebbende met de gemachtigde een overeenkomst op basis van no cure no pay heeft gesloten op grond waarvan de kosten die belanghebbende moet betalen worden gesteld op het bedrag dat een rechterlijke instantie toekent als kostenvergoeding, niet meebrengt dat belanghebbende geen belang kan hebben bij het onderhavige beroep. De stelling van de heffingsambtenaar dat in een situatie als hiervoor onder de feiten in 2.1 en 2.2 verwoord, een belanghebbende geen belang heeft bij de procedure, faalt daarom. Andere omstandigheden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat belanghebbende geen belang heeft, zijn gesteld noch gebleken.

Ook de stelling van de heffingsambtenaar dat aan de zijde van de belanghebbende nimmer enige kosten optreden en dat daarom geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van de kosten, kan niet worden gevolgd. In het arrest van 7 oktober 2011, nr. 10/05199, LJN BT6841 heeft de Hoge Raad overwogen dat aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet in de weg staat dat die bijstand is verleend op basis van “no cure no pay”. Naar het oordeel van het Hof is er in het onderhavige geval geen reden om niet tot vergoeden van proceskosten over te gaan.