HR 12 juli 2013, nr. 11/04625

(Art. 8:42 Awb)

 Beoordeling van de middelen

3.1.4.

Eind 2005 is naar belanghebbende een strafrechtelijk onderzoek ingesteld omdat werd vermoed dat hij zich ten koste van [F] zou hebben verrijkt met onroerende zaaktransacties. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft op 3 oktober 2005 een doorzoeking plaatsgevonden van de in 3.1.1 vermelde woning. Daarbij zijn administratieve bescheiden en een computer in beslag genomen. Op diezelfde datum is ook de woning van [G] (hierna: [G]) doorzocht. Daarbij werd onder meer een losbladige succesagenda 2000 aangetroffen en in beslag genomen. De in beslag genomen bescheiden, computer en succesagenda zijn aan een onderzoek onderworpen. Van de bevindingen uit onder meer dit onderzoek is door [I], ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD (hierna: de FIOD) een proces‑verbaal van ambtshandeling opgemaakt. Dit proces‑verbaal draagt het codenummer AH-69 en behoort in kopie tot de gedingstukken. In het proces-verbaal is gerelateerd dat uit de agenda van [G] blijkt dat [G], woonachtig in [V], gedurende het gehele jaar 2000 regelmatig afspraken met belanghebbende had.

3.3.1.1. Middel I richt zich tegen ’s Hofs oordeel dat de Inspecteur met hetgeen hij in beroep en in hoger beroep in het geding heeft gebracht alle stukken heeft ingezonden die hij bij het opleggen van de navorderingsaanslag en de uitspraak op bezwaar in aanmerking heeft genomen. Het middel voert in de eerste plaats aan dat ook de agenda’s van enkele van belanghebbendes zakenpartners behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken en dat het Hof heeft verzuimd de Inspecteur opdracht te geven deze agenda’s over te leggen.

3.3.1.2. Ten aanzien van het eerste middel wordt vooropgesteld dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8:42 Awb blijkt dat de wetgever alle stukken die bij de besluitvorming van de inspecteur een rol hebben gespeeld aan de belanghebbende en aan de rechter dienen te worden overgelegd. Indien een belanghebbende zich op het standpunt stelt dat een bepaald aan de inspecteur ter beschikking staand stuk dient te worden overgelegd omdat het op de zaak betrekking heeft, kan geen doorslaggevende betekenis toekomen aan de betwisting van dat laatste door de inspecteur (zie HR 25 april 2008, nr. 43448, LJN BA3823, BNB 2008/161).

3.3.1.3. Uit ’s Hofs uitspraak en de stukken van het geding volgt dat aan de processen-verbaal van ambtshandelingen van de FIOD – waarop de navorderingsaanslag onder meer is gebaseerd – mede ten grondslag hebben gelegen agenda’s van derden. In artikel 8:42 Awb is de verplichting begrepen de stukken die bij de besluitvorming van de inspecteur een rol hebben gespeeld over te leggen. Die verplichting omvat niet mede de verplichting de aan de processen-verbaal van ambtshandelingen van de FIOD verricht onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie ten grondslag liggende agenda’s in te brengen indien deze agenda’s zelf niet ter beschikking stonden van de Inspecteur. Belanghebbende heeft niet gesteld dat deze agenda’s ter beschikking van de Inspecteur hebben gestaan en uit de stukken van het geding valt zulks ook niet af te leiden. Middel I faalt in zoverre.