Hof Amsterdam, MK IV, 12 juli 2012, 10/00340

(art. 4.13 Wet IB 2001; art. 8:60 Awb)

X is bestuurder van A bv. Sinds 27 februari 2004 is X ook enig aandeelhouder van B bv. Tot deze datum stond C als enig aandeelhouder en bestuurder van B bv ingeschreven. De inspecteur corrigeert de door X ingediende IB-aangifte voor het jaar 2002. Rechtbank ‘s-Gravenhage stelt belanghebbende in het gelijk en vermindert de aanslag. Hof ‘s-Gravenhage bevestigt de uitspraak van de rechtbank. In cassatie stelt de staatssecretaris dat het hof stellingen van de inspecteur niet heeft behandeld. De Hoge Raad oordeelt in zijn arrest van 7 mei 2010 (nr. 09/00401, V-N 2010/22.5) dat het hof in zijn uitspraak heeft verzuimd om een oordeel te geven over de stellingen van de inspecteur. De inspecteur had namelijk gesteld dat C als strovrouw voor X fungeerde. X zou daarom als genieter van inkomen uit aanmerkelijk belang in deze bv moeten worden aangemerkt. Volgens de inspecteur zou X grote bedragen aan B bv hebben onttrokken. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.Verwijzingshof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X grote bedragen aan B bv heeft onttrokken. Volgens het hof blijkt uit de verklaringen van werknemers van B bv weliswaar dat X jaarlijks € 50.000 – € 60.000 contant uit de kas van B bv opnam, maar uit de latere verklaringen van diezelfde werknemers blijkt echter dat deze opnamen in rekening-courant van B bv werden geboekt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Het geschil betreft de aanslag IB/PVV over het jaar 2002.

Vervolg op Hoge Raad 7 mei 2010, nr. 09/00401, V-N 2010/22. 5.

De uitspraak waartegen beroep in cassatie is ingesteld, is van Hof ‘s-Gravenhage, MK I, 23 december 2008, nr. 07/00638.

De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld, is van Rechtbank ‘s-Gravenhage, MK, 6 november 2007, nr. AWB 06/8349.