Hof vernietigt informatiebeschikking van deeltijd-autorijschoolhouder
Belanghebbende, X, exploiteert naast zijn fulltimebaan een autorijschool. De inspecteur legt aan X een informatiebeschikking op omdat de administratie van de rijschool niet voldoet aan art. 52 AWR.
Hof Amsterdam oordeelt dat de in de informatiebeschikking geconstateerde gebreken, voor zover deze zijn komen vast te staan, niet voldoende ernstig zijn om de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen. Het hof stelt voorop dat het begrip administratie in art. 52 AWR een open norm is met een zekere flexibiliteit, die het mogelijk maakt om de aan een administratie te stellen eisen af te stemmen op de aard en omvang van de onderneming. In het onderhavige geval is er sprake van een onderneming van een geringe omvang en met een betrekkelijk eenvoudig bedrijfsproces, waarbij de cliënten afkomstig zijn uit de familie- en kennissenkring van X. Uit de maandlijsten blijkt dat X zelden meer dan één les per dag geeft. Volgens het hof vormen de maandlijsten een voldoende controleerbare en voldoende betrouwbare (primaire) kenbron van de door X contant ontvangen lesgelden. De aan deze (vorm van) kasadministratie klevende gebreken zijn naar het oordeel van het hof van ondergeschikte betekenis en datzelfde geldt voor de (enkele) mismatch tussen de administratie van het CBR en die van X. Het hof verklaart het hoger beroep van X gegrond en vernietigt de informatiebeschikking.
Aantekeningen:
4.2.4.6. Het Hof stelt voorop dat het begrip administratie in artikel 52 AWR een open norm is met een zekere flexibiliteit, die het mogelijk maakt om de aan een administratie te stellen eisen af te stemmen op de aard en omvang van de onderneming die het betreft. In het onderhavige geval is sprake van een onderneming van een geringe omvang en met een betrekkelijk eenvoudig bedrijfsproces, waarbij de cliënten afkomstig zijn uit de familie- en kennissenkring van belanghebbende. Uit de maandlijsten blijkt dat belanghebbende zelden meer dan één les per dag geeft.
4.2.4.7. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende tegenover de onvoldoende gemotiveerde betwisting door de inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de maandlijsten primaire aantekeningen bevatten van de op een dag gegeven les(sen) en de daarvoor ontvangen contante betaling(en). Van ondergeschikt belang acht het Hof in dit verband derhalve dat de gegevens van de lesafspraken (namen en tijden) die op de smartphone waren vastgelegd, niet – ook niet door conversie in een ander digitaal bestand – bewaard zijn gebleven en dat geen afzonderlijke leerlingenadministratie is bijgehouden. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de gegevens betreffende de lesafspraken grotendeels hun weerslag hebben gevonden in de gegevens op de maandlijsten en dat aannemelijk is te achten dat ontbrekende leerlingengegevens (in 2009 en 2010 de volledige namen en in 2011 de achternamen) bij belanghebbende dan wel het CBR hadden kunnen worden opgevraagd.
Dit alles in aanmerking nemende, vormen de maandlijsten naar ’s Hofs oordeel een voldoende controleerbare en voldoende betrouwbare (primaire) kenbron van de door belanghebbende contant ontvangen lesgelden. De aan deze (vorm van) kasadministratie klevende gebreken zijn naar ’s Hofs oordeel van ondergeschikte betekenis en datzelfde geldt voor de (enkele) mismatch tussen de administratie van het CBR en die van belanghebbende.