Hof Arnhem 24 april 2012, nr. 11/00741, V-N 2012/34.16
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Indien de belastingplichtige de aangifte voor de vennootschapsbelasting niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste € 4.920 (artikel 67a, eerste lid in verbinding met artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; hierna: AWR). Op grond van beleid is de inspecteur in beginsel gehouden een boete van 50% van het wettelijke maximum op te leggen (paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst). Op de voet van deze bepalingen heeft de Inspecteur de onderhavige verzuimboete van € 2.460 aan belanghebbende opgelegd.
4.2. Voor oplegging van de verzuimboete van artikel 67a AWR is geen plaats indien de aanmaning niet op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en de aanmaning de belastingplichtige ook anderszins niet heeft bereikt. Dit is slechts anders indien zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden (HR 15 december 2006, nr. 41882, LJN: AZ4416, BNB 2007/112).
4.3. In beginsel is het – aldus de Hoge Raad in het zo-even genoemde arrest – aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert aan ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld (vgl. HR 25 oktober 2002, nr. 36898, LJN: AE9354, BNB 2003/14, onderdeel 3.2.4). Het staat de feitenrechter vrij om zodanige twijfel gerechtvaardigd te achten op grond van naar zijn oordeel geloofwaardige ontkenning door de belastingplichtige dat de aanmaning op zijn adres is ontvangen of aangeboden. Slaagt de belastingplichtige erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen, dan zal de ontvangst of aanbieding van de aanmaning slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien de inspecteur daarvan nader bewijs levert.
4.4. Indien niet aannemelijk wordt dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en evenmin dat de aanmaning hem anderszins heeft bereikt, dan ligt het op de weg van de inspecteur – in voorkomend geval – aannemelijk te maken dat zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden.
4.5. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de aanmaning is verzonden naar belanghebbende. Daarom heeft de Rechtbank de verzuimboete vernietigd.
4.6. Zoals gezegd, rust – in eerste instantie – op de Inspecteur de last zijn stelling dat de aanmaning naar het adres van belanghebbende is verzonden aannemelijk te maken. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over de door de Inspecteur gestelde toedracht, dit ten nadele werkt van de Inspecteur. In hoger beroep stelt de Inspecteur dat hij voldoende bewijs heeft bijgebracht voor de conclusie dat de aanmaning naar het adres van belanghebbende is verzonden. Daartoe wijst hij op de – in onderdeel 2.5 weergegeven – afdruk van de door de Belastingdienst bewaarde digitale kopie van de aanmaningsbrief, op de – in onderdeel 2.11 genoemde – aantekening in het automatiseringssysteem (ABS) dat ten aanzien van belanghebbende sprake is van een aanmaning met dagtekening 13 september 2010 en op de ambtsedige verklaring van C (weergegeven in onderdeel 2.10). Voorts heeft de Inspecteur de algemene gang van zaken beschreven met betrekking tot de verzending van belastingaanslagen en aanmaningen door de Belastingdienst/Centrale administratie.
4.7. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de Inspecteur niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de aanmaning is verzonden naar het (juiste) adres van belanghebbende. Er blijft namelijk twijfel bestaan over de door de Inspecteur gestelde toedracht. Uit de door de Inspecteur aangevoerde bewijsmiddelen kan immers niet worden afgeleid dat de onderhavige aanmaning daadwerkelijk is verzonden naar het adres van belanghebbende. De omstandigheid dat de Inspecteur beschikt over een kopie van de onderhavige aanmaningsbrief uit de digitale administratie en dat een aantekening inzake de aanmaning in het automatiseringssysteem van de Belastingdienst (ABS) is vermeld, zeggen niets over het antwoord op de vraag of de onderwerpelijke aanmaning daadwerkelijk aan belanghebbende is verzonden. Ook de in 2.11 hiervoor, opgenomen beschrijving door de Inspecteur van de algemene procedure van de Belastingdienst bij het verzenden van belastingenaanslagen en aanmaningen werpt in dit geval geen licht op dat antwoord, aangezien in die beschrijving geen enkele koppeling wordt gelegd met de – individuele – aanmaning die naar belanghebbende zou zijn verzonden. Een vermelding van het zogenoemde batchnummer van de partij waartoe de aanmaning zou hebben behoord ontbreekt als ook de vermelding aan welk postbedrijf de partij zou zijn aangeboden. Die koppeling wordt evenmin gelegd in de ambtsedige verklaring van C. Nog daargelaten dat – in het licht van het door de Inspecteur in 2.11 beschreven proces – opmerkelijk is dat genoemde C op 7 november 2011 in staat bleek te zijn te verklaren dat de onderwerpelijke aanmaning op 1 september 2010 ter postbezorging is aangeboden, biedt die verklaring onvoldoende gegevens voor een bevestigende beantwoording van de vraag of de aanmaning daadwerkelijk naar het adres van belanghebbende is verzonden.
4.8. Gelet op het hiervóór overwogene, is oplegging aan belanghebbende van een verzuimboete ter zake van het niet (tijdig) doen van de aangifte Vpb 2009 niet op haar plaats. De Rechtbank heeft de verzuimboete dan ook terecht vernietigd.