Hof ’s Hertogenbosch 7 juni 2013 12/00604
(Art. 16 AWR)
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1. Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteit bestaat uit het managen van projecten op ICT gebied met als specialisatie de programma’s Oracle en SAP. De onderneming is gestart op 1 januari 2005. In 2005 waren bij de onderneming geen werknemers in dienst.
2.2. Belanghebbende verzorgt zelf de administratie van de onderneming alsmede de aangifte in de inkomstenbelasting en de aangifte en afdracht van omzetbelasting. Over het jaar 2005 heeft belanghebbende aangifte inkomstenbelasting gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.807. Belanghebbende heeft in zijn aangifte vermeld dat een bedrag van € 80.000 als loon uit dienstbetrekking is genoten en dat een bedrag van € 21.210 als loonheffing is afgedragen. Laatstgenoemd bedrag betreft het bedrag dat belanghebbende heeft betaald op de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005.
2.3. Op 25 oktober 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat bij de onderneming van belanghebbende een boekenonderzoek zal plaatsvinden. De eerste dag van het onderzoek is 22 november 2010. Het rapport van het boekenonderzoek is gedagtekend 20 december 2010.
2.4. In de brief van belanghebbende van 28 december 2010 is het volgende vermeld:
“Middels deze brief maak ik bezwaar aangaande navorderingsaanslagen met bijbehorende vergrijpboetes zoals vermeld in uw rapport met kenmerk 0000.00.000 gedateerd 20 December 2010.”
De Inspecteur heeft deze brief van belanghebbende aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de onderhavige navorderingsaanslag.
2.5. Met dagtekening 19 februari 2011 heeft belanghebbende ter zake van de onderhavige navorderingsaanslag een “Mededeling Inkomstenbelasting/premie volksverz.” (hierna: de mededeling) ontvangen. In deze mededeling is onder meer het volgende vermeld:
“U heeft onlangs een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverz. 2005 ontvangen. Deze navorderingsaanslag kunt u betalen met de acceptgiro hieronder.”
2.7. In de brief van de Ontvanger van 15 maart 2011 is het volgende vermeld:
“Bijgaand stuur ik u copy van de navorderingsaanslag 2005 voor een verschuldigd belastingbedrag van € 31.219,00. (…) In mijn uitstelbeschikking met dagtekening 03 maart 2011 verleen u uitstel van betaling voor het betwiste boetebedrag in afwachting van de uitspraak van de inspecteur.”
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag op de Inspecteur de navorderingsaanslag in overeenstemming met artikel 16, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) tijdig heeft opgelegd.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Partijen hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
Ik heb op 19 februari 2011 alleen een mededeling ontvangen, ik heb op die datum niet de navorderingsaanslag ontvangen. Toen ik die mededeling had ontvangen heb ik een navorderingsaanslag gevraagd. In het controlerapport stonden de aanslagen voor de jaren 2005 tot en met 2008 vermeld. Ik heb bezwaar gemaakt tegen de punten die daarin stonden vermeld, maar niet tegen de aanslagen. Het was een rapport, geen aanslag. De controlerend ambtenaar die mij heeft gebeld, heeft mij meegedeeld dat het controlerapport is opgemaakt, dat de inhoud daarvan voor mij niet gunstig was en dat dit rapport naar mij zou worden toegezonden. Inhoudelijk is het rapport tijdens dit gesprek niet bediscussieerd. De controlerend ambtenaar kondigde alleen aan dat het rapport binnenkort werd toegezonden, dat in het rapport stond dat er correcties zouden worden aangebracht over de jaren 2005 tot en met 2008 en dat er navorderingsaanslagen zouden worden opgelegd. Ze heeft niet gezegd binnen welke termijn die navorderingsaanslagen zouden worden opgelegd.
Inspecteur:
Ik vraag me af of het wel noodzakelijk is dat belanghebbende de navorderingsaanslag heeft ontvangen. In het controlerapport staat duidelijk hoe de navorderingsaanslag is samengesteld. De samenstelling van de navorderingsaanslag is ook erg eenvoudig, het betreft alleen de correctie zelfstandigenaftrek en de onjuiste verrekening van loonheffing. Daarom verwijs ik naar het arrest van de Hoge Raad van 20 juli 1999, nr. 34.421, BNB 1999/437, en pas de overwegingen van de Hoge Raad in dit geval naar analogie toe. De onderhavige navorderingsaanslag is een zogenoemde penaanslag. Op 22 december 2010 zijn gelijktijdig met deze navorderingsaanslag nog 18 andere aanslagen verzonden, dat heb ik nagevraagd. Het is mij niet bekend of er een registratie heeft plaatsgevonden van de verzending van deze penaanslag, ik heb niet gevraagd of een dergelijke registratie wordt bijgehouden. Aan de afdeling die zorg draagt voor de administratieve verwerking van de penaanslagen, wordt doorgaans een week van te voren bericht welke aanslagen moeten worden verzonden. Op welke wijze de penaanslagen in dit geval zijn vastgesteld en hoe de procedure in dit geval is gegaan, is mij niet bekend.
De navorderingaanslag is niet aangetekend verzonden. Belanghebbende heeft het controlerapport wel ontvangen. De 18 anderen hebben niet aangegeven dat de aanslagen door hen niet zouden zijn ontvangen. Belanghebbende heeft de navorderingsaanslagen voor de jaren 2006, 2007 en 2008, die begin januari zijn verzonden, wel ontvangen. Deze aanslagen zijn geautomatiseerd opgelegd.
Ten aanzien van het geschil/bespreking
4.1. Op grond van artikel 16, derde lid, van de AWR vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Deze termijn eindigde in het onderhavige geval op 31 december 2010.
4.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AWR geschiedt de vaststelling van een belastingaanslag door het ter zake daarvan opmaken van een aanslagbiljet door de inspecteur en geldt de dagtekening van het aanslagbiljet als dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag. Indien de dagtekening van het aanslagbiljet wel, maar de terpostbezorging daarvan niet binnen de voor navordering geldende wettelijke termijn heeft plaatsgevonden, komt de datum van terpostbezorging van het aanslagbiljet in de plaats van de dagtekening daarvan (arrest HR 6 december 1989, nr. 25.888, BNB 1990/176).
4.3. Belanghebbende betwist dat de Inspecteur voor het onderhavige jaar uiterlijk op de datum van de dagtekening van het aanslagbiljet de navorderingsaanslag heeft vastgesteld, laat staan dat de Inspecteur deze aanslag uiterlijk op 31 december 2010 heeft verzonden. Niet in geschil is dat belanghebbende in ieder geval op 19 februari 2011 op de hoogte is geraakt van het bestaan van de navorderingsaanslag voor het jaar 2005 en dat hij bij brief van 15 maart 2011 een kopie van de navorderingsaanslag heeft ontvangen.
4.4. De Inspecteur heeft gesteld dat de navorderingsaanslag door een administratieve medewerker handmatig is vastgesteld op 15 december 2010 en dat deze zogenoemde penaanslag op 22 december 2010 tegelijk met 18 andere penaanslagen per gewone post is verzonden, maar hij heeft ten aanzien van deze stellingen geen bewijs geleverd. De Inspecteur heeft, naar hij ter zitting heeft verklaard, niet onderzocht of ten aanzien van de verzending van penaanslagen een postboek wordt bijgehouden en hij heeft evenmin op andere wijze bewijs geleverd van de verzending van de navorderingaanslag. Met de vermelding in het controlerapport van een deel van de elementen van een navorderingsaanslag is de navorderingsaanslag zelf, anders dan de Inspecteur betoogt, nog niet vastgesteld. Voorts vormt de brief van belanghebbende van 28 december 2010 slechts een bewijs dat belanghebbende het controlerapport heeft ontvangen en niet dat belanghebbende op die datum de navorderingsaanslag zou hebben ontvangen.
4.5. Het Hof is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat de Inspecteur er niet in is geslaagd feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaruit volgt dat de navorderingsaanslag in 2010 is vastgesteld en uiterlijk op 31 december 2010 is verzonden. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag binnen de in artikel 16, derde lid, van de AWR genoemde termijn is vastgesteld.
Slotsom
4.6. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.