Hof Amsterdam handhaaft de naheffingsaanslagen loonheffing in verband met bijtelling privé-gebruik auto’s Chinees restaurant maar vernietigt de daarbij opgelegde vergrijpboeten.

Datum: 11-02-2016 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2016:1945 Editie: 27 mei Instantie:Hof Amsterdam Rubriek: Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2016/1112Wetsartikelen:Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundament ,Wet op de loonbelasting 1964, 13bis

Bij belanghebbende, Chinees restaurant X, heeft in het jaar 2013 een boekenonderzoek plaatsgevonden waarbij onder andere de verwerking van het privé-gebruik van de aan werknemers ter beschikking gestelde auto’s in de loonaangiften is onderzocht. X beschikt voor al deze personen- en bestelauto’s niet over een en er is ook geen rittenregistratie bijgehouden. Ook heeft X voor alle genoemde personen- en bestelauto’s geen privé-gebruik auto bijgeteld en is daarvoor geen aangifte loonheffing gedaan en geen loonheffing afgedragen. Gevolg zijn de in geschil zijnde naheffingsaanslagen loonheffing over de periode 2008-2012 met bijbehorende boeten. De beroepen van X worden ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep.

Volgens Hof Amsterdam heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat X de auto’s ter beschikking heeft gesteld aan de werknemers. X betwist immers (slechts) dat de auto’s voor privédoeleinden ter beschikking zijn gesteld aan haar werknemers, maar erkent, op de zitting, de terbeschikkingstelling voor zakelijke doeleinden. Dan geldt het vermoeden van privégebruik. X slaagt er vervolgens niet in “overtuigend aan te tonen” dat de werknemers hetzij geen privégebruik hebben gemaakt van de auto’s, dan wel dat dit privégebruik beperkt is gebleven tot maximaal 500 kilometers op jaarbasis. De naheffingsaanslagen worden gehandhaafd. X heeft haar aangiften laten verzorgen door een administratiekantoor. De inspecteur heeft niet bewezen dat bij X zelf grove schuld aanwezig was, waardoor de opgelegde boeten worden vernietigd. In die zin zijn de hoger beroepen gegrond.

Aantekeningen:

4.1.

De rechtbank heeft over vraag (A) als volgt overwogen.

“4.1. Artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB; tekst 2008 qua nummering) bepaalt dat indien voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op kalenderbasis wordt gesteld op ten minste 25 % van de waarde van de auto.

Het artikel bepaalt vervolgens het volgende:

“De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

2. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.

3. Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt onder auto verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen en met uitzondering van de bestelauto die buiten de werktijd niet gebruikt kan worden of de bestelauto waarvoor een verbod op privé-gebruik geldt. Van een dergelijk verbod op privé-gebruik is sprake indien:

a. het verbod schriftelijk is vastgelegd;

b. de inhoudingsplichtige de vastlegging van het verbod bij de loonadministratie bewaart;

c. de inhoudingsplichtige voldoende toezicht houdt op de naleving van het verbod, en

d. de inhoudingsplichtige een passende sanctie oplegt indien het verbod wordt overtreden.”

4.4.

Eiseres heeft voorts gesteld maar niet aannemelijk gemaakt dat de bestelauto’s niet voor privédoeleinden aan werknemers ter beschikking werden gesteld, maar alleen voor de directeur-enig aandeelhouder [directeur] in het kader van de onderneming.

Eiseres heeft niet gesteld dat deze auto’s uitsluitend geschikt waren voor het vervoer van goederen en heeft al evenmin gesteld dat er sprake was van een verbod op privé-gebruik door werknemers als bedoeld in artikel 13bis, derde lid, van de Wet LB. Nu vaststaat dat er ook voor deze bestelauto’s geen kilometeradministratie is bijgehouden, dient er vanuit te worden gegaan dat deze auto’s ook voor privé-doeleinden door de directeur-enig aandeelhouder [directeur] of ander personeel gebruikt konden worden en daarvoor ter beschikking stonden. De enkele stelling van eiseres dat de auto alleen zakelijk werd gebruikt, is daartoe onvoldoende.

4.6.De Hoge Raad overwoog het volgende in zijn arrest van 13 augustus 2010, nr.08/03782, ECLI:NL:HR:2010:BN3831:

“De inspecteur dient aannemelijk te maken dat de auto aan de betrokken belastingplichtige ter beschikking was gesteld. Indien de inspecteur daarin slaagt, geldt ingevolge artikel 3.145, lid 1, Wet IB het vermoeden dat die auto ook voor privédoeleinden ter beschikking stond. Dit vermoeden houdt stand tenzij de belastingplichtige doet blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden is aangewend.”

4.7.Het door de Hoge Raad voor artikel 3.145 van de Wet op de inkomstenbelasting gegeven oordeel, geldt, gelet op het feit dat artikel 13bis van de Wet naar inhoud en strekking (voor zover relevant) daaraan gelijk is, ook voor laatstgenoemde bepaling. De inspecteur moet dus in het onderhavige geval bewijzen (in de zin van “aannemelijk maken”) dat belanghebbende de auto’s ter beschikking heeft gesteld aan werknemers, waarbij het niet uitmaakt of dit voor privé- dan wel zakelijke doeleinden is. In dat bewijs is hij naar het oordeel van het Hof geslaagd. Belanghebbende betwist immers (slechts) dat de auto’s voor privédoeleinden ter beschikking zijn gesteld aan haar werknemers, maar erkent, ter zitting van het Hof expliciet daarnaar gevraagd, de terbeschikkingstelling voor zakelijke doeleinden. Bijgevolg geldt het vermoeden van privégebruik. Belanghebbende kan tegenbewijs leveren, maar daarbij geldt een zware bewijslast. Zij zal moeten doen blijken, dat wil zeggen “overtuigend aantonen” dat de werknemers hetzij geen privégebruik hebben gemaakt van de auto’s, dan wel dat dit privégebruik is beperkt gebleven tot maximaal 500 kilometers op jaarbasis.