Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat X substantiële inkomsten uit hennepteelt heeft genoten die hij niet in zijn aangifte heeft verantwoord.

Datum: 13-01-2016 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2016:92 Editie: 29 januari Instantie:Hof Den Haag Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer:V-N Vandaag 2016/214 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 27e

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e

Belanghebbende, X, is het niet eens met een aanslag IB/PVV 2011 met boete. X kan zich niet vinden in de verhoging van zijn belastbaar inkomen met een bedrag aan inkomsten uit hennepteelt.

Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat X substantiële inkomsten uit hennepteelt heeft genoten die hij niet in zijn aangifte heeft verantwoord. X stelt dat er in 2011 geen volledige oogst is geweest en dat de bij ontmanteling van de hennepkwekerij aangetroffen hoeveelheid hennep (1 kg ) het resultaat is van een goeddeels mislukte eerste kweek. De inspecteur heeft deze stellingen van X onvoldoende bestreden. Het hof concludeert dat X zich niet schuldig heeft gemaakt aan het niet doen van de vereiste aangifte. Het hof verwerpt het beroep van de inspecteur op omkering van de bewijslast en oordeelt dat de inspecteur het aangegeven inkomen ten onrechte verhoogd heeft met verzwegen inkomsten uit hennepkweek. Ook de boete komt te vervallen. Het hoger beroep van X is gegrond.

Aantekeningen:

  • Oordeel van de rechtbank

    6. De rechtbank heeft met betrekking tot de in geschil zijnde vragen het volgende overwogen:

    “6. [De Inspecteur] heeft gesteld dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Dit houdt in dat de rechtbank het beroep van [belanghebbende] ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Dat betekent dat [belanghebbende] overtuigend moet aantonen – dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Een belastingplichtige heeft niet de vereiste aangifte gedaan indien het bedrag aan belasting dat niet zou zijn geheven vanwege de verzwegen inkomsten absoluut en relatief hoog is (zie Hoge Raad 23 april 1986, nr. 23374, ECLI:NL:HR:1986:AW8043 en Hoge Raad 20 mei 1987, nr. 23840, ECLI:NL:HR:1987:AW7660).

    7. De bewijslast dat de aangifte onjuist is, rust op [de Inspecteur]. Met verwijzing naar het onder 3 genoemde vonnis, de rapportage van Ecoloss Services BV ter zake van de ontmanteling van de hennepkwekerij en de rapportage diefstal energie, heeft [de Inspecteur] tezamen met de door hem gemaakte berekening van [belanghebbendes] opbrengst uit hennepteelt, naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende] met het telen en verkopen van hennep voordelen heeft behaald die de door [belanghebbende] aangegeven inkomsten ver overtreffen. Nu [belanghebbende] deze voordelen niet in zijn aangifte heeft vermeld, heeft hij niet de vereiste aangifte gedaan. De bewijslast dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is, rust daarom op [belanghebbende]. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] met al hetgeen hij heeft aangevoerd er niet in geslaagd dat bewijs te leveren. De enkele stelling dat hij slechts één schamele oogst heeft gehad, welke in z’n geheel door de politie in beslag is genomen, is daartoe onvoldoende.

    8. Vervolgens is aan de orde of het door [de Inspecteur] vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning berust op een redelijke schatting (vergelijk onder meer Hoge Raad 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6486). De bruto opbrengst bedraagt volgens [de Inspecteur] € 17.624. Daarbij is [de Inspecteur] uitgegaan van één oogst à 226 hennepplanten verminderd met één kilo in beslag genomen hennep. [De Inspecteur] heeft voorts conform de uitgangspunten neergelegd in het rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht” van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie een opbrengst van 28,2 gram hennep per hennepplant en een opbrengst van € 3.280 per kilo gehanteerd. De rechtbank acht daarmee de door [de Inspecteur] onderbouwde schatting van de opbrengst redelijk. Behalve de stelling dat hij slechts één schamele oogst van 1 kilo heeft gehad, heeft [belanghebbende] niets tegen deze berekening aangevoerd.

    Beoordeling van het hoger beroep

    Omkering en verzwaring van de bewijslast

    7.1.De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan zodat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Ter onderbouwing van dit standpunt voert hij aan dat uit de door hem ingebrachte, onder 3.1 tot en met 3.4 samengevatte, bewijsmiddelen volgt dat belanghebbende in 2011 substantiële inkomsten uit de door hem gedreven hennepkwekerij heeft genoten, welke inkomsten belanghebbende niet in zijn aangifte heeft verantwoord. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.

    7.2.Hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd, zou, na omkering en verzwaring van de bewijslast, wellicht voldoende onderbouwing kunnen zijn van de redelijke schatting die de Inspecteur in dat geval had moeten maken van belanghebbendes inkomen uit werk en woning. Het schiet echter tekort als – zonder omkering en verzwaring van de bewijslast door de Inspecteur te leveren – bewijs dat belanghebbende voor het onderhavige jaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Met name is het naar ’s Hofs oordeel geen weerlegging van de door belanghebbende gestelde, onder 4.2 vermelde feiten, in het bijzonder dat er in 2011 geen volledige oogst is geweest en dat de bij ontmanteling van de hennepkwekerij aangetroffen hoeveelheid hennep (1 kg) het resultaat is van een goeddeels mislukte eerste kweek. Het Hof zal daarom van deze feiten uitgaan. Daarmee is niet verenigbaar de veronderstelling dat belanghebbende in 2011 substantiële inkomsten uit de door hem gedreven hennepkwekerij heeft genoten. Mitsdien wijst het Hof deze veronderstelling van de hand. In dit verband acht het Hof mede van belang dat de politierechter de tegen belanghebbende ingestelde vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft afgewezen.

    7.3.Gelet op hetgeen onder 7.2 is overwogen, heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Nu gesteld noch gebleken is dat er een andere grond voor de omkering en verzwaring van de bewijslast is, verwerpt het Hof het onder 7.1 vermelde standpunt van de Inspecteur.