Hof Arnhem-Leeuwarden 23 september 2014, 14/00206, ECLI:NL:GHARL:2014:7283, MK IV, Uitspraak Hof

 

Belanghebbende is als – gediplomeerde en BIG-geregistreerde – verpleegkundige sinds 2002 werkzaam in de thuiszorg. In 2008 heeft zij werkzaamheden in de thuiszorg verricht via vijf zorginstellingen. Belanghebbende heeft via deze instellingen aan elf personen thuiszorg (voornamelijk 24-uurszorg) verleend. Zij heeft hiermee € 46.740 aan inkomsten behaald. Volgens belanghebbende vormen deze inkomsten winst uit onderneming. De inspecteur heeft deze inkomsten belast als row, maar vindt eigenlijk dat sprake is van dienstbetrekkingen, omdat belanghebbende volgens hem volledig afhankelijk is van de zorginstellingen voor het bieden van thuiszorg. In hoger beroep stelt het hof voorop dat de omstandigheid dat het belanghebbende in het kader van de AWBZ niet zou zijn toegestaan om rechtstreeks aan de zorgvragers thuiszorg in natura te verlenen, niet aan het fiscale ondernemerschap van belanghebbende in de weg hoeft te staan. Het hof komt tot de conclusie dat belanghebbende in 2008 duurzaam, voor eigen rekening en risico en zelfstandig voor vijf opdrachtgevers (de zorginstellingen) werkzaamheden in de thuiszorg heeft verricht, waarmee zij een substantiële omzet heeft behaald en wezenlijke ondernemersrisico’s (het niet verkrijgen of ‘wegvallen’ van opdrachten) heeft gelopen. Op grond hiervan moet zij volgens het hof als ondernemer worden aangemerkt.

 

(Hoger beroep gegrond.)

Aantekeningen:

Hof Arnhem-Leeuwarden herziet hiermee de uitspraak van Rechtbank Gelderland (4 februari 2014, nr. 13/02407, NTFR 2014/1380), die besliste dat er sprake was van resultaat uit overige werkzaamheden. Het is een volgende uitspraak in het slepende loopgravengevecht tussen de Belastingdienst en de ver­pleegkundigen in de thuiszorg.
Enerzijds is al verschillende malen vastgesteld dat deze verpleegkundigen veelal onder werkgeversgezag werken voor zorginstellingen. In de feiten van deze zaak komt dit naar voren, want de Belastingdienst had eerder bij een van de vijf thuiszorginstellingen een onderzoek gedaan en geconstateerd dat de zorgverleners werkzaam zijn op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. In een andere zaak had Hof Arnhem-Leeuwarden (5 november 2013, nr. 200.109.711, NTFR 2014/580) in een arbeidsrech­telijke zaak een verpleegkundige gelijk gegeven die zelf claimde een arbeidsovereenkomst te heb­ben, omdat ze daarmee doorbetaling bij ziekte kon krijgen.
Maar anderzijds gaat het toch telkens om de feiten van de zaak zelf en in dit hoger beroep hadden twee directeuren van verschillende thuiszorginstellingen verklaard dat deze verpleegkundige haar werkzaamheden zonder hun toezicht uitoefende, zij zelf vervanging regelde bij vakantie of ziekte en dat het debiteurenrisico bij haar lag en niet bij de instellingen. En daarmee gingen de feiten toch erg lijken op de uitspraak van Hof Leeuwarden van 15 mei 2012 (nr. 11/00202, NTFR 2012/1738) over een vergelijkbare zorgverlener met verschillende opdrachtgevers.
Hof Arnhem-Leeuwarden maakt hier dus de juiste afweging of de belanghebbende voldoende zelfstandigheid bezit ten opzichte van haar opdrachtgevers en daarmee ondernemersrisico loopt, zoals de Hoge Raad in HR 21 april 1993, nr. 28.257 benoemt. Het is echter wel een sterk feitelijke uitspraak die veel zorgverleners die slechts bij één zorgkantoor werken niet lijkt te kunnen helpen.
Voortvarend gerechtshof trouwens daar in Arnhem, want het heeft slechts 7,5 maand gedaan om tot uitspraak in dit hoger beroep te komen, vakantietijd inbegrepen.